Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII.
| |
[pagina 228]
| |
voor hun losgeld, wilde borgstellen, in geval zy, onderweg, door de Gelderschen, werden geligt. De Raad, deezen last niet op zig konnende neemen, beschreef 'er de Staaten over. Doch eer 'er op beslooten werdt, was 't gevaar over, en de vyand uit Brabant geweekenGa naar voetnoot(l). Ga naar margenoot+ De Landvoogdes vondt geheel geen genoegen in 't bescheid der Staaten, welk haar, in 't einde van Oogstmaand, gebragt was, in eenen tyd, dat de Nederlanden in den uitersten nood waren, en door drie Heeren, van drie kanten tevens, gedreigd werden. Zy begeerde dan, dat de Afgevaardigden nog eens Dagvaart beleggen, en met beter antwoord ten Hove te rug keeren zouden. Men kwam, in Herfstmaand, in den Haage, byeen. De Edelen en Dordrecht stemden toen tot het opbrengen der zestigduizend guldens gereed, welken men opneemen zou, by verzegeling, naar ouder gewoonte, tegen den penning zestien, de Renten vindende uit de nieuwe Excynzen, die, by alle de Nederlanden, hierop door de Landvoogdes ter Dagvaart beschreeven, zouden worden goedgekeurd: alzo men wel zag, dat men, hoe ongaarne ook, tot het opstellen van Excynzen, zou moeten komen. De andere Steden verschilden van gevoelen. De Heer van Brederode (want de Prins van Oranje hadt, hoe gaarne men hem in Holland gezien zou hebben, ook na 't wyken der Gelderschen uit Brabant, de Dagvaar- | |
[pagina 229]
| |
ten nog niet konnen bywoonen) bragt der Landvoogdesse de stemmen schriftelyk over. Zy geliet zig, als of zy begreepen hadt, dat de Staaten, in de gevorderde zestigduizend guldens, tot verdediging van 't Land, genoegzaam eenpaariglyk bewilligd hadden, en verklaarde zulks, by monde van den President van Schoore, den Afgevaardigden der Staaten, den tienden van Wynmaand te Antwerpen beschreeven. Doch deezen, afzonderlyk met elkanderen spreekende, bevonden, dat niemant last hadt te bewilligen, dan na dat men, met de andere Landen, overeen gekomen zou zyn omtrent nieuwe middelen, om geld te vinden, waarvan men nog eerst verslag zou moeten doen, om nader gelast ten Hove te komen. Men zag, derhalven, klaarlyk, dat Vrouw Maria 't gevoelen der Staaten anders dan 't verklaard was hadt doen herhaalen. Doch alzo men ten Hove veel hoorde van 's Lands grooten nood, en dat 'er geld gebrek was, ontwierpen de Afgevaardigen eene Acte van Consent, welke zy der Landvoogdesse overleverde, begeerende egter, eer dezelve werdt vastgesteld, een' spoedigen keer naar den Haage te doen, om daar te besluiten. Doch de Landvoogdes wilde, in 't eerst, hiertoe niet verstaan. ‘'t Gevaar, waar in het Land zig bevondt, was, zeide zy, te groot, om eenig uitstel van hulpe te konnen gehengen. De Afgevaardigden hadden haar slegts naar Maastricht, naar Namen, of naar andere Grensplaatsen te volgen, om den nood, van naby, met | |
[pagina 230]
| |
eigen' oogen, te zien.’ Sedert liet zy egter de Afgevaardigden naar huis keeren. Voor 't einde van Wynmaand, kwamen zy te rug, en bewilligden, in de verzegeling der Bede van zestigduizend guldens. Amsterdam wilde, in 't eerst, niet op zig zelf zegelen; doch liet 'er zig, eindelyk, toe overhaalenGa naar voetnoot(m). De penningen, by deeze gelegenheid, in Holland en in de andere Nederlanden, opgebragt, werden gebruikt, tot den togt naar 't Land van Gulik, van welken wy, in 't volgende Boek, verslag zullen doen. |
|