Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
alle de Nederlanden, te Brussel, beschreeven, en op den vyfden, eene nieuwe Bede gedaan, ter bescherming van 't Land. Van Zeeland, eischte zy twintigduizend guldens. De Prelaat, dat is, de Abt der Lieve-vrouwen-Abtdye te Middelburg, en de Edelen bewilligden, terstond, in tienduizend guldens, mids schietende vier grooten op 't gemet, by der breedte. Doch de Steden, grooten zo wel als kleinen, wilden, in 't eerst, geenen stuiver toestaan. 't Liep zelfs aan tot in Slagtmaand, eer de Steden Middelburg, Zierikzee, Goes, Reimerswaale en Thoolen, als vertoonende de gemeene Steden van Zeeland, in de overigen tienduizend bewilligdenGa naar voetnoot(f). Van Holland werden, boven de voorgaande tagtigduizend, die nog niet opgebragt waren, zestigduizend guldens, in gereed geld, gevorderd. De Prins van Oranje, die nog te Utrecht was, beschreef de Staaten tegen den twintigsten, te Amsterdam, om op de Bede te antwoorden. Doch, midlerwyl, tyding gekreegen hebbende van den inval der Gelderschen, deedt hy de Dagvaart, van Amsterdam naar den Haage, verleggen, zendende, in zyne plaatse, den Heer van Brederode, met Brieven van geloove, derwaardsGa naar voetnoot(g): terwyl hy zig, in alleryl, naar Breda begaf, om de Gelderschen te keeren. Hy hadt niet meer dan vyfhonderd PaardenGa naar margenoot+ en agt Vendels Knegten, byeen, met welke manschap, hy aantrok op de Gelder- | |
[pagina 226]
| |
schen, die hem, tusschen Breda en Hoogstraaten, in eene hinderlaage lokten, en eerlangGa naar margenoot+ noodzaakten, met agterlaating van het grootste gedeelte zyner manschap, de wyk te neemen naar AntwerpenGa naar voetnoot(h). Maarten van Rossem volgde hem derwaards, en deedt de Stad terstond opeischen, uit den naam der Koningen van Frankryk en Deenemarke. Hy zogt zig van den eersten schrik te bedienen. Doch men hadt, van binnen, zulke goede orde gesteld, dat men den Trompetter, met fors bescheid, te rug zondt. Rossem geliet zig, vervolgens, als of hy de Stad, met geweld, wilde aantasten. Doch hy was onvoorzien van grof geschut. Hy besloot dan, tegen 't einde van Hooimaand, ter middernagt, af te trekken. In de Stad, daar men zig, zo lang 'er de Gelderschen voor waren geweest,Ga naar margenoot+ dood stil gehouden hadt, hoorde men zo dra het minste geritsel der vyandlyke Paarden niet, of men brandde, met zo veele hevigheid, los op de Legerplaats, dat 'er, in korten tyd, meer dan driehonderd schooten, uit grof geschut, gedaan werden. De Gelderschen, Antwerpen verlaatende, hielden zig nog eenige dagen in Brabant op, 't platte land, tot Mechelen toe, alomme afloopende en brandschattendeGa naar voetnoot(i). Ook zogten zy Leuven te bemagtigen; doch zy werden hier zo ontvangen, dat zy afweekenGa naar voetnoot(k), en zig, eerlang, met het | |
[pagina 227]
| |
Fransche Leger, in 't Hertogdom Luxemburg, vereenigden. |
|