Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXV.
| |
[pagina 222]
| |
nen te loopen. Een Deensch schip, zonder bestelbrieven, op de Zeeuwsche stroomen gekomen, werdt te Veere opgebragt, en 't volk, aldaar, met den zwaarde, geregtGa naar voetnoot(t). De Prins van Oranje gaf, als Stadhouder van Holland, omtrent deezen tyd, Bestelbrieven uit, aan eenige Kaapers, die eenig voordeel behaaldenGa naar margenoot+ op de FranschenGa naar voetnoot(u). Ook deedt hy uitleggers leggen, in de zeegaten van Texel en 't Vlie, by raade der Steden Haarlem en Amsterdam. Voorts werden, in Goedereede, de Kaapen afgenomen, en de tonnen opgehaald. De Landvoogdes hadt den Prinse ook gelast, de Vischbooten uit zee te ontbieden, om 't Bootsvolk te gebruiken, tot verdediging van 't Land. Doch de Staaten hielden zulks ondoenlyk, alzo deeze Booten veelligt twee of driehonderd mylen ver verscheiden lagenGa naar voetnoot(v). In Zomermaand, vernam men, in Holland, dat Maarten van Rossem, in Gelderland, volk byeen trok, 't welk hier voor eenen inval deedt vreezen. Oranje deedt zyn best, om, boven zyne Ordonnantie of Bende, die zeshonderd Paarden sterk was, tweehonderd Paarden en eenige Knegten te bekomen. Doch 't volk was thans schaars hier te lande. Evenwel droeg hy zorg, dat 'er tweehonderd Knegten in Reenen gelegd werden, en vierhonderd in den BrieleGa naar voetnoot(w). Ook gaf hy den Huisluiden, in Westfriesland, bevel, om zig in den Wapenhandel te oefenen, en de naaste Steden | |
[pagina 223]
| |
te helpen versterken en bewaaken. De Gelderschen bragten, ten deezen tyde, eenige schepen te water; die de Westfriesche Kusten, deezen Zomer, in beweeging hielden, en eenige schepen bemagtigdenGa naar voetnoot(x). De Staaten van Holland hadden verklaard, de jongste Bede van tagtigduizend guldens niet te zullen opbrengen, voor dat het openbaar oorlog geworden was. Doch alzo men hieraan nu niet meer twyfelen kon, werden zy, tegen 't einde van Zomermaand, door den Stadhouder, te Utrecht, beschreeven, en, uit den naam der Landvoogdesse, vermaand, tot het ommeslaan der ingewilligde Bede: waartoe zy ook, kort daarna, in den Haage beslooten. Ten zelfden tyde, beslooten zy, by de Landvoogdesse te wege te brengen, dat Oranje last krygen mogt, om hunne grenzen, naar den kant van Gelderland, met zyne Bende Paarden, tegen strooperyen, te dekkenGa naar voetnoot(y). Doch de Gelderschen hadden 't niet op HollandGa naar margenoot+ gemunt, maar op Brabant, met naame op de Stad Antwerpen. Maarten van Rossem was, eenige maanden geleeden, hier, op de Paardenmarkt gezien: en men kreeg, na 't uitbersten van den oorlog, terstond vermoeden, dat hy een' aanslag op deeze Stad in den zin hadt. Thans kennis bekomen hebbende van de beweegingen der Gelderschen, wierf men 'er, in der yl, eenig volk, welk naar Peelland gezonden werdt, om den vyand, die | |
[pagina 224]
| |
vast, door Luikerland, in aantogt was, te stuiten. Eerlang, lieten zig de Gelderschen, door dit Volk en de Boeren, over de Maaze, te rug jaagenGa naar voetnoot(z). De Wethouderschap van Antwerpen, midlerwyl, dugtende voor verraad, vorderde den Poorteren eenen nieuwen eed van getrouwheid af; waarop veele Geldersche Ingezetenen de Stad verlietenGa naar voetnoot(a). Maarten van Rossem trok, sedert, ten tweeden maale, over de Maaze, zonder dat een goed deel van zyn volk, geworven om tegen de Turken te dienen, nog wist, wat hy voorhadtGa naar voetnoot(b).Ga naar margenoot+ Doch, in Kempenland gekomen, toonde hy, wat hy in den schild voerde. De weerlooze Ingezetenen der Meierye, op geene vyandlykheden verdagt, werden deerlyk uitgeplonderd. S. Odenrode, Oorschot, Hilvarenbeek, Baarle en Boxtel werden plat gebrand of gebrandschat. Vanhier toogen de stroopers naar Breda, alwaar, op hunne aankomst, zo geweldig een schrik ontstaan was, dat veele Ingezetenen de vlugt hadden genomen naar DordrechtGa naar voetnoot(c). Doch zy streeken, de Stad voorby, naar Hoogstraaten, welks Kasteel hun, by verdrag, werdt opgegevenGa naar voetnoot(d). Dit gebeurde, in den aanvang van HooimaandGa naar voetnoot(e). |
|