Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXI.
| |
[pagina 209]
| |
hoe veele poogingen de Staaten ook aanwenden mogten, zy konden dit misbruik niet geheellyk weerenGa naar voetnoot(z). In Sprokkelmaand des jaars 1541, werdtGa naar margenoot+ 'er, in Holland, een Verdrag afgekondigd, omtrent deezen tyd, met Jakob den V, Koning van Schotland, geslooten. Deez' stondt, ten deezen tyde, in verbond met Frankryk, en was, uit dien hoofde, den onderzaaten des Keizers ongenegen. Hy schynt hierom te hebben gedoogd, dat zyne onderdaanen, met naame zekere Robert Fago van Lyth, ter kaap vaarende, in den Zomer des voorgaanden jaars, veele Hollandsche Haringbuizen genomen hadden. Die van Schiedam en den Briele hadden 'er, inzonderheid, veele schade by geleeden. De Staaten van Holland zouden gaarne hebben gezien, dat men beslag gelegd hadt op de Schotsche goederen in Holland, om de geleeden' schade aan dezelven te verhaalen. Doch de Landvoogdes vondt geraaden, vooraf, aan Koning Jakob te schryven. In 't antwoord, welk hierop kwam, toonde de Koning, dat hy voorhadt, de Haringvisschery, omtrent zyne kusten, te beletten. Doch de Staaten, beweerende dat zulks met de vryheid der Zeevaart, en zelfs met de beschreeven' regten, streedt, hielden sterk aan ten Hove, op het voorstaan der visscherye, die, zeidenze, volstrekt vry blyven moest, zou Holland in staat zyn, om 's Keizers Beden op te brengenGa naar voetnoot(a). Men tradt dan, | |
[pagina 210]
| |
wederom, met den Koning van Schotland, in onderhandeling: en hier op volgde het verdrag, van welk wy spreeken, waarby bestemd werdt ‘dat de Koophandel en Visschery der wederzydsche Onderzaaten, voortaan, wederom vry zyn zou, gelyk voorheen; dat men elkanders Schippers, over en weder, kort en goed regt zou doen, en de Zeeroovers, ter wederzyde, naar verdienste, helpen straffenGa naar voetnoot(b).’ Met Engeland was, omtrent deezen tyd, ook eenige onlust over 't stuk des Koophandels gereezen. Henrik de VIII. hadt zynen onderdaanen verbooden, eenige Koopmanschappen in Hollandsche schepen te laaden; waarop, in Slagtmaand des jaars 1540, hier te lande, diergelyk een verbod, ten opzigte van Hollandsche goederen in Engelsche schepen, gevolgd wasGa naar voetnoot(c). Ga naar margenoot+ Karel de V, in den Zomer des jaars 1541, uit Duitschland, in Italie gekomen zynde, en te Luca een mondgesprek met den Paus gehouden hebbende, begaf zig, van daar, naar Porto Venere, alwaar hy eene talryke Vloot verzameld hadt, met welke hy eenen togt naar Algiers ondernam. Haradyn Barbarossa, dien hy, in 't jaar 1535, uit Tunis hadt verdreeven, hadt zig meester van deeze Stad gemaakt, en zig tot Koning over dezelve opgeworpen; en de Keizer hadt voor, hem ook van dit opgeraapt gebied te versteeken. Hy werdt, op deezen togt, wederom verzeld, | |
[pagina 211]
| |
door een goed getal van Hollandsche en Zeeuwsche schepen. De Enkhuizers stonden hem, onder anderen, met vier groote Karveelschepen, ten dienst, twee van welken, door Antoni Janszoon en Herman Entszoon, gevoerd werden. Doch voor Algiers, werdt de Vloot van zo geweldig een' storm beloopen, dat de meeste Schepen zwaar beschadigd, en, wyd en zyd, vaneen verstrooid werden. Dit gebeurde, op den zesentwintigsten van Wynmaand. Een groot deel der Vloote kwam egter, behouden, in Spanje aan. Doch 't Schip, welk den Keizer voerde, bleef lang agter. De Enkhuizer, Herman Entszoon, die reeds geland was, kreeg bevel, om wederom in zee te steeken, en den Keizer op te zoeken. Doch eer hy gereed zyn konGa naar voetnoot(d), vernam men, dat zyne Majesteit, te Karthagena, was aangelandGa naar voetnoot(e). Ondertusschen, bragt deeze onverwagte ramp te wege, dat de togt op Algiers t'eenemaal gestaakt moest worden. |
|