Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
XIII.
| |
[pagina 165]
| |
welke penningen te vinden, zy gaarne gewild zou hebben, dat men de Landen met Excynzen of een Schoorsteengeld hadt bezwaard. Ook hebben wy, in 't voorbygaan, aangemerkt, dat die van Vlaanderen, welken vier ton in de twaalf draagen moestenGa naar voetnoot(g), in 't eerst, allen ongenegen zynde geweest, om in deeze Bede te bewilligen, zig, sedert, by meer dan eene gelegenheid, zo onreklyk, of zulke groote voorstanders hunner vryheid getoond hadden, dat zy ook tot het Gezantschap naar Spanje niet hadden willen verstaanGa naar voetnoot(h). Drie der vier Leden van Vlaanderen, Brugge, Yperen en 't Land van de Vryen, bewilligden, sedert, in de geëischte Bede; doch het vierde Lid, dat van Gend, naamlyk, bleef weigerig. Men vergaderde de drie Leden deezer Stad, uit welke het gantsche Lighaam der Gemeente, ten deezen tyde, bestondt, de Poortery, de twee-envyftig Neeringen en de Weevers. De Poortery, zynde de rykste Inwooners, weigerde volstrektelyk, in de gevorderde Bede, te bewilligen: de twee andere Leden insgelyks; doch deezen sloegen voor, dat men den Keizer, naar ouder gewoonte, met manschap, onder den grooten Standaard van Gend, zou konnen dienen. Overeenkomstig met deezen voorslag, werdt het Besluit der Stad der Landvoogdesse aangediend, die, terstond hierna, de Acte van Consent deedt opstellen, in welke, waarop wel te letten staat, de bewilliging der drie Le- | |
[pagina 166]
| |
den van Vlaanderen, die, in de gevorderde Bede, voor hun aandeel, gestemd hadden, en voor dit hun aandeel, een Karels gulden, van elke Schoorsteen, zouden opbrengen, klaarlyk van de bewilliging van die van Gend, die alleenlyk manschap hadden aangebooden, onderscheiden werdtGa naar voetnoot(i). De Landvoogdes egter, sedert, bespeurende, dat 'er van het Schoorsteengeld, waarin de drie Leden bewilligd hadden, minder komen zou, dan derzelver aandeel, in de geëischte viermaalhonderdduizend guldens, beliepGa naar voetnoot(k), wilde Gend, het vermogendste Lid van Vlaanderen, noodzaaken, om zig, door de drie andere Leden, te laaten overstemmen, en nevens hen, in de Bede te bewilligen. Zy deedt, ten dien einde, alle de Gentenaars, die zy, te Brussel, te Antwerpen, te Mechelen, en elders kon aantreffen, in hegtenis neemen, dreigende dezelven gevangen te zullen houden, tot dat de Stad bewilligd zou hebbenGa naar voetnoot(l). Hierop vaardigden de Gentenaars, in Oogstmaand des jaars 1537, hunnen Pensionaris, Levyn Blom, naar Brussel af, die de Landvoogdes, in een smeekschrift, om 't ontslag der gevangen' Burgeren verzogt, te gelyk beweerende, dat zy, met geen regt, in 't stuk van Beden, overstemd konden wordenGa naar voetnoot(m). Hy voegde 'er by, dat die van Gend, geen gehoor by de Landvoogdesse konnende verkrygen, in overweeging hadden | |
[pagina 167]
| |
genomen, om Gemagtigden te zenden aan den Keizer. Vrouw Maria wees hen, eerst, aan den grooten Raad te Mechelen, of aan den geheimen, te Brussel, alwaar de Prokureur-Generaal 's Keizers eisch tegen hen verdedigen zou. Doch de Gentenaars begeerden hunne Vryheden niet onderworpen te hebben, aan het oordeel van Raaden, die door den Keizer af- en aangesteld werden. Men scheidde dan vrugteloos. De Gentenaars bewoogen, sedert, de andere drie Leden, om gezamentlyk te verzoeken, dat de invordering der Bede werdt uitgesteld, tot dat men 's Keizers gedagten hierover zou hebben vernomenGa naar voetnoot(n). De Landvoogdes antwoordde, dat zy, behoudens 's Keizers regt, deGa naar margenoot* invordering wilde opschorten, en de gevangenen ontslaan, voor den tyd van drie maanden; mids het geschil met de Gentenaars, binnen dien tyd, voor een' van beide de Raaden, of binnen vier maanden, voor den Keizer, wierdt afgedaanGa naar voetnoot(o). De Gentenaars, zonder één' van deeze twee wegen, om 't geschil ten einde te brengen, te hebben willen verkiezen, drongen, sedert, op het ontslaan der gevangenen. Doch hiertoe wilde de Landvoogdes niet verstaanGa naar voetnoot(p): waarop zy, voor Notaris en Getuigen, verklaarden, geen deel te willen hebben aan het onheil, dat uit deeze weigering te dugten was, zig voorts beroepende op den KeizerGa naar voetnoot(q). Doch dit beroep werdt, door de | |
[pagina 168]
| |
Landvoogdes, op den raad des grooten en geheimen Raads, en des Raads van Staate, verworpen, en den Keizer van alles kennis gegevenGa naar voetnoot(r). Hierop kwamen, in Sprokkelmaand des jaars 1538, Brieven van den Keizer aan die van Gend, by welken ‘'t gedrag der Landvoogdesse, in allen deele gebillykt, de Gentenaars tot bewilliging vermaand, 't onderzoek van derzelver Voorregten aan den grooten Raad van Mechelen onderworpen verklaard, en zy, om regt te bekomen, derwaards geweezen werdenGa naar voetnoot(s).’ In Bloeimaand, besloot de Landvoogdes eene nieuwe Bede van Vlaanderen te doen, en op dat men te ligter in dezelve bewilligen zou, de Gendsche gevangenen, vooraf, te ontslaan, indien zy belooven wilden, voor den grooten Raad, te regt te zullen staan. Doch zy verkooren liever gevangen te blyven, dan deeze belofte te doenGa naar voetnoot(t). De Landvoogdes zondt toen Deurwaarders naar Gend, om de Bede van viermaalhonderdduizend guldens, byGa naar margenoot* panding, te innenGa naar voetnoot(u). Doch de Wethouderschap liet het hun niet toe, zeggende, dat zy voorhadt, Gemagtigden te zenden aan Vrouwe Maria, die toen in Frankryk was; om van haar, ware 't mogelyk, eenig uitstel te verwerven. Men besloot, sedert, inderdaad tot het afzenden van twaalf Persoonen. Doch de Landvoogdes kreeg zo dra geene kennis van dit besluit, of zy schreef, dat die van | |
[pagina 169]
| |
Gend niet in Frankryk zouden hebben te komen; maar haare te rugkomst afwagten. Zy was bedugt, dat de Gentenaars, met deeze reize, iets anders in den zin mogten hebben, en veelligt hun heul zouden zoeken by François den I, ten nadeele des KeizersGa naar voetnoot(v). SommigeGa naar margenoot+ schryvers, ook de naauwkeurigstenGa naar voetnoot(w), verhaalen zelfs, dat zy, inderdaad, nu of naderhand, den Koning van Frankryk Gend en gantsch Vlaanderen zouden hebben aangebooden, mids hy aanname hen, als zyne Onderzaaten, te beschermen: doch dat François, zig, sedert eenigen tyd, gevleid hebbende met de hoop, dat de Keizer hem het Hertogdom Milaan opdraagen zou, voor zynen Zoon, den Hertoge van Orleans, de aanbieding der Gentenaaren van de hand geweezen, en den Keizer zelfs kennis van hunnen slinkschen voorslag gegeven zou hebben. Doch de Schryver, dien wy voornaamlyk volgen, rept hiervan geen woord. Ook vindt men 'er geene melding van, in het Vonnis, welk de Keizer, naderhand, over de Gentenaars uitsprak. De Gentenaars leverden, in Slagtmaand, een nieuw smeekschrift in, om uitstel van de Panding; doch Vrouw Maria beriep zig op den last des Keizers, en deedt, sedert, in verscheiden' Steden en Dorpen van 't Kwartier van Gend, de Beden geregtelyk invorderenGa naar voetnoot(x). De zaaken bleeven, in deezen staat, totGa naar margenoot+ in Hooimaand des jaars 1539, wanneer de Wethouderschap, overleggende, dat de Stads | |
[pagina 170]
| |
Excynzen, in de volgende maand, verpagt moesten worden, en dugtende, dat de Gemeente zulks mogelyk niet zou willen verstaan, goedvondt, de drie Leden der Stad byeen te roepen, den staat der Stads lasten, die, jaarlyks, omtrent agtduizend ponden beliepen, voor hun open te leggen, en te vraagen, of 't niet geraaden zou zyn, de Excynzen te verpagten? 't Lid der Poorterye stemde, hierop, tot de Verpagtinge, met eenige bepaalingen. De Neeringen wilden 'er haare stem niet toe geeven, ten ware men haare Privilegien herstelde, en in plat Vlaamsch in druk gaf: ook de naamen en bynaamen der zulken overleverde, die 't Kwartier van Gend, buiten haaren last, hadden helpen bezwaaren. Men hadt haar diets gemaakt, of zy hadden, uit het gedrag der Landvoogdesse, beslooten, dat zulks geschied was; doch uit het voorgaande verhaal, blykt het tegendeel. De Weevers wilden ook van geene Excynzen hooren. 't Vuur der oproerigheid was nu aan 't smeulen. Men sprak van de Boeren van 't Kwartier, die vast gepand werden, gewapenderhand, te verdedigen, en van eenige verandering in 't stuk der RegeeringeGa naar voetnoot(y). De Wethouderschap gaf hiervan kennis aan de Landvoogdesse; die toen op haar vertrek stondt, naar Holland, en beloofde, by haare te rugkomst, orde te stellen op de verpagtintinge. Doch tot het opschorten der Pandinge, welk men haar wederom verzogt hadt, wilde zy geenszins verstaanGa naar voetnoot(z). De drie Le- | |
[pagina 171]
| |
den, toen wederom byeen gekomen, bleeven genoegzaam by hun gevoelen, dringende, niet min sterk dan te vooren, op het in 't licht geeven hunner PrivilegienGa naar voetnoot(a). OnderGa naar margenoot+ deeze Privilegien, was 'er een, waarmede het volk veel ophadt, en welk nogtans nimmer eenig bestaan hadt gehad, dan in de bedorven' verbeelding eener ligtgeloovige menigte. Men noemde dit Privilegie den Koop van Vlaanderen, en schreef het aan deezen beuzelagtigen oorsprong toe. Een Graaf van Vlaanderen hadt zyn Graafschap met dobbelen verlooren, aan eenen Graaf van Holland, en van de Leden van Vlaanderen geld gevorderd, om het wederom te lossen; doch van allen weigerend antwoord bekomen, behalven van de Gentenaars, die 't verlooren Graafschap wederom inkogten, en hierom het Privilegie bekwamen, den Koop van Vlaanderen genaamd, by welk hun, onder anderen, vergund werdt, dat 'er, buiten hunne bewilliging, geene Beden, in Vlaanderen, zouden mogen geheeven wordenGa naar voetnoot(b). Van zulk een gewaand Privilegie, hadt de menigte het hoofd vol. Men wilde het zien; men doorwroette de Sekretarye, en als het niet gevonden werdt, hieldt men eenigen uit de Wethouders verdagt, dat zy 't verdonkerd haddenGa naar voetnoot(c). In 't midden van Oogstmaand, moesten deGa naar margenoot+ Wethouders veranderd, en de Dekens der Neeringen, volgens gebruik, vernieuwd worden. 't Eerste ging vreedzaam toe; doch de | |
[pagina 172]
| |
Neeringen weigerden het drietal te benoemen, waaruit Baljuw en Schepens de nieuwe Dekens kiezen moesten, zo lang de Regeering de Besluiten hunner twee laatste Byeenkomsten niet bekragtigd, en alle Excynzen afgeschaft hadt. Zy vorderden, daarenboven, dat men alle zulken in hegtenis stelde, die, (dit hadt men haar, ten onregte, in 't hoofd gebragt) in 't jaar 1537, in de Bede van viermaalhonderdduizend guldens, bewilligd haddenGa naar voetnoot(d). Op den negentienden, sloegen zy zelven de handen aan eenigen, die niet by tydsGa naar margenoot+ geweeken waren, en, sedert, deerlyk gepynigd werden, om hun eene belydenis uit den hals te wringen van zaaken, die nimmer gebeurd waren. De Neeringen dwongen den Baljuw, dat hy Livyn Pyl of Pin, die, in 't jaar 1537, Opper-Deken geweest was, zo deerlyk deedt pyningen, dat men hem, in een' draagstoel, wegbrengen moest, zonder dat hy iets beleedt, wegens 't verdonkeren der Privilegien, en volstrektelyk ontkende, in de Bede bewilligd te hebben. Sedert, noodzaakten zy Baljuw en Schepenen, dit pyningen nog eens te hervatten. Men schoor den elendigen toen al 't hair van 't Lighaam, bewoelde hem de scheenen en dyen styf met koorden, goot hem water in 't lyf, rekte hem by de teenen, en pynigde hem, met één woord, zo lang en streng, dat de scherpregter, by eede, verklaarde, hem niet zwaarer te konnen pynigen, zonder hem 't leeven te beneemen. Nogtans beleedt hy niets, dan dat hy, t'eenigen | |
[pagina 173]
| |
tyde, Stads werkvolk, zand en steen gebruikt hadt; waar tegen de Stad hem eenendertig ponden groot schuldig was. Dit deerlyk slagtoffer van 's volks woede zag men, nog voor 't einde van Oogstmaand, toen 't koudvuur reeds in zyne wonden gekomen was, onaangezien hy niets, welk hem voor den Regter strafbaar maaken kon, beleeden hadt, zelfs niet aan den Priester, die hem, in zyn uiterste, bystondt, in 't openbaar, onthalzen. Drie maanden na zynen dood, zogt men, te Oudenaarden, nog naar getuigen der gewaande misdaad, om welke hy veroordeeld wasGa naar voetnoot(e). De drie Leden der Stad hielden, midlerwyl,Ga naar margenoot+ van tyd tot tyd, byeenkomsten, en vorderden der Wethouderschap allerlei nieuwigheden af. Onder anderen wilden zy den grooten standaard van Gend zien, en 't Kalfsvel (zo noemdenze eene Ordonnantie van Karel den V, strekkende tot bevestiging eener Ordonnantie van Maximiliaan en Filips, waarby eenige Privilegien vernietigd waren) verscheurd hebben. De Neeringen stelden zelven haare Dekens aan, in haare GildenhuizenGa naar voetnoot(f). Ook hoorde men, dag aan dag, van nieuwe strengheden, omtrent de gevangenenGa naar voetnoot(g). 't Gezag der Wethouderen werdt allenthalven, met voeten, getreden. Men weigerde, openlyk, de Stads Excynzen te voldoenGa naar voetnoot(h). De meeste ongeregeldheden wer- | |
[pagina 174]
| |
den egter begaan en doorgedreeven, door eenen hoop slegt en vreemd volk, welk zig onder de Poorterye mengde. Ga naar margenoot+ De Landvoogdes kreeg van dit alles kennis in Holland, en vaardigde, terstond, naar alle oorden in Vlaanderen, Brieven af, om orde te stellen tegen 't gevaar, welk het Land gedreigd werdt, door de Gentenaars, die, eerlang, verscheiden' sterkten, rondsom de Stad, innamen, en poorten en wallen naarstiglyk bewaakten. Ook vermaande zy den Heer van Beveren en anderen, om zorg te draagen, voor hunne Sloten in VlaanderenGa naar voetnoot(i). Doch berigt gekreegen hebbende van de geweldige beweegingen in 't laatst van Oogstmaand, keerde zy, gelyk wy gemeld hebben, in alleryl, uit Holland, naar Mechelen te rugGa naar voetnoot(k). Hier beschreef zy, terstond de drie Leden van Vlaanderen, om derzelver raad in te neemen, over de Gendsche beroerte. Deezen rieden tot zagtheidGa naar voetnoot(l). De Landvoogdes zondt, sedert, Adolf van Bourgondie, Heere van Beveren, en Lambert Bryard, Voorzitter in den grooten Raad te Mechelen, naar Gend, om de rust aldaar te herstellen, en de Gemeente, die de Wet vernieuwd wilde hebben, en eenen nieuwen eed van de Wethouderschap vorderde, met de Wethouders te bevredigenGa naar voetnoot(m). Doch eer deeze Heeren te Gend komen konden, was 't kwaad ongeneeslyker geworden, door 't vlugten van veele aan- | |
[pagina 175]
| |
zienlyke luiden, die, te vooren, in de Regeeringe geweest waren, en op wier lyf nu, door de Gemeente, zeshonderd guldens gezet wasGa naar voetnoot(n). En toen zy 'er gekomen waren, liepen zy gevaar van hun leeven, om dat zy geenen last hadden, om der Gemeente, in eenige punten, daar zy zeer op stondt, te wille te zynGa naar voetnoot(o). Men hadt deeze punten nuGa naar margenoot+ tot deezen twee gebragt, het verstellen van de Wet, die eerst in Oogstmaand laatstleeden was aangesteld, en het doen van eenen eed, door de Wethouders, overeenkomstig met dien, welke, onder Hertoge Karel van Bourgondie, in gebruik geweest was. Doch met het verkrygen van deeze twee punten, verkreeg men verscheiden' anderen van merkelyk belang, als 1. De vernietiging van de Kadzandsche Vrede, of Ordonnantie van Maximiliaan en Filips van den jaare 1485, by welke eenige Gendsche Privilegien verbeurd waren verklaard. 2. De vernietiging van het Kalfsvel, 't welk reeds met der daad verscheurd was. 3. Regtsgebied over de beslooten' Steden van 't Kwartier van Gend, en over 't platte Land van Vlaanderen, tot Kassel toe. 4. Zo veele witte Kaproenen, eene soort van Soldaaten, als men zou goedvinden enz. De Landvoogdes kwam, hierom, zeer ongaarne tot het inwilligen der twee gemelde punten; doch, gedrongen door Beveren, die, in Gend,Ga naar margenoot+ genoegzaam gevangen gehouden werdt, gaf zy 'er, eindelyk, schriftelyken last toe. Ten | |
[pagina 176]
| |
zelfden tyde, hadt zy egter de voorzigtigheid van, heimelyk, in 't Huis van den Markgraaf van Bergen, eene verklaaring, dat haar deeze last afgedwongen was, te doen opstellen. Ook schreef zy eene diergelyke verklaaring, met eigen' hand, onder het wasch van 't Zegel, welk op den last, die openlyk vertoond moest worden, gedrukt wasGa naar voetnoot(p). Toen werdt de Wet, te Gend, vernieuwd, en de begeerde eed gedaan. Doch Beveren en Bryard mogten nog niet vertrekken, voor dat de Gemagtigden der Gemeente ten Hove, door de Landvoogdes, te rug gezonden waren, waar toe zy, eindelyk, gedwongen, besluiten moestGa naar voetnoot(q). Ga naar margenoot+ De Gendsche Gemeente, stouter geworden naar maate dat men haar meer inwilligde, poogde zig te handhaaven in eene soort van onafhangelykheid, en ten dien einde, eenige Sloten, in 't Kwartier, te bemagtigen. Ook eischte zy, dagelyks, nieuwe vryheden van de Wethouders. Onder anderen wilde zy de munt allengskens verhoogd, en voortaan geheel geene Renten, tegen den penning zestien of anders, meer verkogt hebben. De Landvoogdes besloot toen eerst, 't was in 't begin van Wynmaand, eenig volk op de been te brengen. De Prins van Oranje verzamelde driehonderd Ruiters. In 't geheel, werdt 'er omtrent vyftienhonderd man byeen gebragt. De Gentenaars maakten zig, ondertusschen, meester van eenige Sloten, en hielden eenige | |
[pagina 177]
| |
anderen belegerd. Voor 't Slot te Gavere, dat slegt van voorraad voorzien was, lag een hoop boeren, onder bevel van Yman van Vaarnewyk, ook een' boer: doch toen de Landvoogdes middel gevonden hadt, om 't Slot te spyzigen, en zy geen' onderstand van Gend kreegen, verlietenze het, tegen 't einde van WynmaandGa naar voetnoot(r). Omtrent dien tyd, kwam de Graaf vanGa naar margenoot+ Roeulx, Stadhouder van Vlaanderen, uit Spanje, herwaards, met Keizerlyken last, om de Gendsche beroerte te stillen. De Landvoogdes, vooraf van zyne komst verwittigd, vondt niet goed, dat hy ten Hove kwam; om dus de Gentenaars in de gedagten te bevestigen, dat hy van niemant dan van den Keizer gemagtigd was. Ondertusschen, zondt zy hem iemant te gemoet, die hem te Aath aantrof, en haaren wil bekent maakte. Drie dagen voor zyne aankomst te Gend, hadden Schepenen en Raad, by openbaaren Plakaate, als was hun 's Lands Oppermagt ten deel gevallen, verlof gegeven, om elk, die de Bede ten platten Lande geweldiglyk wilde invorderen, geweldiglyk te wederstaanGa naar voetnoot(s). Roeulx, in de Stad ontvangen, sloeg den zagten weg in, eischende alleenlyk, 1. dat de Gemeente de Schepenen met de Regtsoefening liete begaan. 2. dat men de wapenen afleide, en zig aan zynen arbeid en handel begave, en 3. dat men de Excynzen liete verpagten, alzo de | |
[pagina 178]
| |
Stad anders haare lasten niet draagen kon. De Gemeente verzogt agt dagen tyd van beraad; doch hy wilde slegts drie of vier dagen toestaan. De welgestelden en vreedzaamen onder den hoop toonden zig terstond genegen, om in zynen voorslag te bewilligen; doch de kwaadaartigen, die 't grootste getal uitmaakten, en zig den naam vanGa naar voetnoot(4) Kresers gaven, hadden 'er geene ooren naar. Egter waren 'er, ook onder deezen, eenigen, die wankelden, vraagende, of men zig dan tegen den Keizer kanten wilde? Doch anderen riepen, dat de voorslag van Roeulx, niet door den Keizer, maar door de Landvoogdesse ontworpen was. De twist liep zo hoog, dat men de wapenen aangreep, en zig, op de markt, in slagorde stelde, tegen elkanderen. Roeulx, geen antwoord hebbende konnen krygen, verliet de Stad. Eenige dagen na zyn vertrek, werden allen, die, ter oorzaake van de bewilliging in de Bede, die Livyn Pyl aan zulk een deerlyk einde geholpen hadt, gevangen waren, by vonnis van Schepenen, op vrye voeten gesteldGa naar voetnoot(t). De Schepen, Jan van Waasherge, ook zwaar gepynigd geweest zynde, was, eenigen tyd te vooren, in de gevangenis gestorvenGa naar voetnoot(u). Tot hiertoe, gaan de Aantekeningen van | |
[pagina 179]
| |
Jan de Hollander. Het vervolg van 't verhaal der Gendsche beroerte moet, uit andere Schryvers en stukken, worden opgemaakt. De Landvoogdes den Keizer, omtrent het midden van Wynmaand, kennis gegeven hebbende van den toestand der zaaken te Gend, en te gelyk van eene geweldige opschudding te MaastrichtGa naar voetnoot(v), in welke, verscheiden' Wethouders waren omgekomenGa naar voetnoot(w); oordeelde zyne Majesteit, dat hy de reize herwaards niet langer kon uitstellen. |
|