Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXI.
| |
[pagina 152]
| |
de, Johannes of Jan genaamd werdtGa naar voetnoot(d). Voorts geneerde David Jorisz zig met glasschilderen, in welke Konst hy uitmuntte. Van aart wordt hy als waanwys, loos en geveinsd beschreeven; doch te gelyk als vriendelyk en zagtzinnig. Obbe Filips, van wien wy meermaalen gewaagd hebben, hadt hem, te Delft, de handen opgelegd, en tot Leeraar aangesteldGa naar voetnoot(e). Eenigen tyd voor den Delftschen brand des jaars 1536, hadt hy de Priesters, die 't Sakrament des Altaars langs straat droegen, op den gemeenen weg, durven bestraffen en van Afgoderye beschuldigen. Hier over gevat, ontging hy naauwlyks de halsstraf; doch werdt, door beuls handen, met een' priem, door de tong, gesteken, en ter Stad uit gebannen. Hy woonde sedert, eenigen tyd in den HaageGa naar voetnoot(f). De Munstersche Herdoopers hielden hem in hooge agting, zeggende ‘dat 'er, sedert Christus tyd, vier Profeeten waren opgestaan, twee waaragtigen, Jan van Leiden en David van Delft, en twee valschen, de Paus van Rome en Maarten LutherGa naar voetnoot(g).’ Ook poogde David Jorisz, na 't overgaan van Munster, de aanhangers van Jan van Leiden met die van Melchior Hofman of Jan van Batenburg te vereenigen. Doch hierdoor behaalde hy ondank, by de eene en de andere partye. Ook bragt zyne gemeenschap met de Munsterschen, van | |
[pagina 153]
| |
wier Koning hy, zo de spraak ging, geld getrokken hadt, om, tot ontzet der Stad, in Friesland en elders, volk te doen werven, hem in den haat by de OverheidGa naar voetnoot(h). In Louwen Sprokkelmaand des jaars 1539Ga naar voetnoot(1), kwamen 'er, in Holland, twee Plakaaten uit, beveelende, dat niemant hem, of Meinard van Embden zou mogen herbergen, op straffe van, in zyne eigen' deur, te zullen opgehangen worden. Daartegen zou hy, die hen aanbragt, voor elk hunner honderd, en voor andere Herdoopers veertig guldens genietenGa naar voetnoot(i). Weinige dagen voor 't uitgeeven van het tweede Plakaat, werdt Marytge, Jan de Gorters Dogters, Weduwe van Joris de Koman, en Moeder van David Jorisz, om dat zy herdoopt was, te Delft, met het zwaard geregtGa naar voetnoot(k). Ook werden 'er, ten zelfden tyde en plaatse, verscheiden' andere aanhangers van David Jorisz ter dood gebragt, die schandelyke dingen, de gemeenschap van mannen en vrouwen betreffende, beleeden hadden; doch te gelyk ook, dat zy niet geloofden, dat David voorhadt, steden of plekken te overweldigen, of zyne zaaken, gelyk de Munsterschen, met den zwaarde, uit te regtenGa naar voetnoot(l). Meinard van Embden, die, in deeze Plakaaten, nevens | |
[pagina 154]
| |
David Jorisz, genoemd werdt, schynt een aanhanger geweest te zyn van Jan van Batenburg; die, door bastaardy, uit dit edel geslagt, gesprooten, zig, omtrent deezen tyd, voor een' opregter van Jan van Leidens Munstersch Ryk uitgaf, en in Friesland, in Overyssel, in Gelderland en elders, veele geweldenaaryen bedreef. Hy en de Batenburgers, zyne aanhangers, verschilden in twee punten van de andere Herdoopers. Zy hielden den wederdoop voor onnoodig, en verschooven daarom deszelfs bediening eenigen tyd, of lietenze geheel agter. Ook stelden zy 't gebruik der wapenen noodzaaklyk, tot opregting en bevestiging der waare Kerke. In beide deeze punten, warenze 't eens met de aanhangers van Hofman. En David Jorisz hadt te vooren al gepoogd, hen, met de andere Doopsgezinden, over beide deeze punten, te vereenigen. De naam der Batenburgeren is egter van geenen langen duur geweestGa naar voetnoot(m). Wat Meinard van Embden aangaat, sommigen houden hem voor den zelfden met Nikolaas Meinardsz van BleesdykGa naar voetnoot(n), die, met de Dogter van David Jorisz getrouwd zynde, in laater' tyd, tegen zynen schoonvader, opstondt, en deszelfs Leer voor valsch verklaarde. Doch David Jorisz, bedugt voor zyn lyf, week, na 't uitkomen der strenge Plakaaten tegen hem, ten lande uit; en, na 't verloop van eenige jaaren, naar Bazel. Hy hadt veel gelds onder zyne vrienden verzameld, en men zondt hem, | |
[pagina 155]
| |
van tyd tot tyd, meer toe, uit de Nederlanden. Hier van bediende hy zig, te Bazel, alwaar hy, elf jaaren lang, als een aanzienlyk Heer, die om den Godsdienst uit Holland geweeken was, geleefd heeft. Om niet ontdekt te worden, liet hy zig Jan van Brugge noemen, naar zyns Vaders Geboorteplaats, of Jan van Binningen, naar een Slot by de Stad, welk hy gekogt hadtGa naar voetnoot(o). Men wil, dat hy den naam van Jan, die hem in vroeger' tyd plegtiglyk gegeven was, met regt, wederom aanneemen kon. Ook zou hy, lang te vooren, by de afkondiging zyner Huwelyksgeboden, in de Kerke te Delft, al Jan van Brugge genoemd geweest zynGa naar voetnoot(p). Hy voegde zig, te Bazel, by de Zwingliaanen, welker Predikaatsien en Avondmaal hy vlytiglyk bywoonde. Voorts was hy, in zynen uiterlyken ommegang, bescheiden, deftig en liefddaadig. Doch zyne partyen beschuldigen hem van heimelyke ongebondenheid, waaruit een oud Delfts spreekwoord gesprooten zou zyn, volgens welk iemant, die los en wellustig leeft, gezeid werdt, een David Joriszoons leeventje te leidenGa naar voetnoot(q). David, eindelyk, te Bazel, ontdektGa naar margenoot+ geworden zynde, viel, zo men zegt, van angst, in eene zwaare krankheid, die hem, op den zesentwintigsten van Oogstmaand des jaars 1556, uit het leeven wegnam. De WethoudersGa naar margenoot+ van Bazel, sedert, aangaande zynen Persoon en Leere, nader onderrigting gekree- | |
[pagina 156]
| |
gen hebbende, weezen, in 't derde jaar na zynen dood, een vonnis tegen zyn lyk, welk, op den dertienden van Bloeimaand des jaars 1559, opgegraaven, en, nevens zyne boeken en beeldtenis, door beuls handen, op de gewoonlyke strafplaats, tot assche verbrand werdtGa naar voetnoot(r). Zyn aanhang is, veele jaaren na zynen dood, nog in de Nederlanden bekend geweest; doch allengskens verdweenen. Vreemde gevoelens worden hem toegeschreeven: onder anderen, dat hy zig den Heiligen Geest, den Christus en God zelven genoemd zou hebben. Doch hy heeft altoos ontkend, iets diergelyks te hebben geleerd of gezeid. Uit zyne Schriften en die zyner aanhangeren, is op te maaken, dat hy, gelyk veele andere Herdoopers van deezen tyd, geleerd heeft ‘dat een geloovige zig niet door de H. Schrift alleen; maar ook door inwendige verlichtingen des H. Geests moest laaten leiden; dat 'er eens een aardsch Ryk van Christus stondt opgeregt te worden, waarin de geloovigen duizend jaaren heerschen zouden; en dat men, in dit Ryk, niet trouwen noch ten Huwelyk uitgeeven zou; maar alleen met God naar den Geest vereenigd leeven.’ Voorts hieldt hy ‘dat de Duivel, buiten Gods en 's menschen toelaating, na Christus verryzenis, geene magt over den mensch ten kwaade hadt, en dat de mensch zig zelven een Vyand en Duivel was. Den doop, omtrent volwassenen zo wel als omtrent kin- | |
[pagina 157]
| |
deren, hieldt hy, gelyk wy van de Batenburgers gemeld hebben ‘voor noodeloos; doch egter voor geoorlofd. Voor hem, die den doop des Geestes ontving, moest, meende hy, de doop met water ophouden.’ Voor 't overige, deedt hy belydenis van de algemeene Leerstukken des Christelyken Geloofs, vervat in de Geloofsleere der Apostelen, betuigende de zynen geduuriglyk te vermaanen tot verzaakinge der zondige lusten, en tot oefening van allerlei deugden, met naame tot gehoorzaamheid aan de Overheid. Ook beroemde hy zig ‘dat hy het zwaard, tot bloedvergieten gemaakt, onder de Herdoopers, hadt doen ter neder leggen, en daar door groote bloedstorting, moord, brand en verderf van veldvrugten door 't gantsche land voorkomen hadtGa naar voetnoot(s).’ |
|