Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX.
| |
[pagina 149]
| |
Land, in voorgaande jaaren, zo zeer met buitengewoone beden bezwaard, deeze behoorde te weigeren. Doch in 't geschenk aan de Landvoogdesse stemden zy gereedelyk, mids het, in twaalf termynen, en in zulke penningen betaald wierdt, als, ten tyde der betaalinge, onder den koopman, gang hebben zouden, en dat zy met hun aandeel volstaan, en alleen voor 't platte Land rekenen zouden mogen, naar ouder gewoonte. De vyf groote Steden, (want Delft, door den brand en andere rampen veel geleeden hebbende, droeg, sedert eenigen tyd, niet in de gemeene lasten) en de kleinen stemden met de Edelen. De Stadhouder, niet vergenoegd met dit antwoord,Ga naar margenoot+ zondt Gemagtigden in elke Stad, om de Leden tot bewilliging te beweegen. Aan sommigen, deedt hy beloften van kwytscheldinge: anderen dreigde hy. Den kleinen Steden, bedugt, dat zy, door de grooten, in 't bewilligen, zouden vervangen worden, verzekerde hy, dat 'er geene bewilliging zou worden aangenomen, zonder dat zy 'er vooraf op gehoord waren. In Wynmaand, wederom Dagvaart belegd zynde, na dat de Stadhouder naar boven te rug gekeerd was; bleeven de Edelen nog weigerig. Zy vertoondenGa naar margenoot+ den Gemagtigden der Landvoogdesse, in 't breede ‘dat Brabant, Vlaanderen en Artois, die 't naast aan den brand gezeten waren, en ten welker behoeve, de oorlog meest gevoerd was, nog in geene buitengewoone Bede bewilligd hadden; welke men nu Holland wilde opleggen, dat zig, zo veele jaaren herwaards, uit de schul- | |
[pagina 150]
| |
den, in de Geldersche, Friesche en Stigtsche Oorlogen gemaakt, alleen hadt moeten redden; dat de laatste Bede van honderd en twintigduizend guldens, gedeeltelyk, ingewilligd was, tot het zelfde einde, waartoe men deeze vorderde; dat men niet wist, wat last Holland van de veranderingen, in Gelderland voorgevallen, zou te draagen hebben; dat het platte land arm was, zynde den Haver, de Garst en de andere veldvrugten kwalyk geslaagd; dat de Edelen en de Renteniers geene betaaling kreegen; dat de Steden kwytscheldingen genooten, 't welk veroorzaakte, dat men te eerder tot het doen van nieuwe Beden komen moest; dat de landluiden de Beden uit hun eigen goed en Bruikweer betaalden, en de Steden uit de Excynzen, waarom deezen te gereeder in de Beden konden bewilligen enz.’ Doch de Steden, nu meest omgezet door den Stadhouder, stemden niet meer met de Edelen. Dordrecht, Haarlem, Leiden en Amsterdam bewilligden in de Bede, mids gevolg hebbende van de andere Leden. Rotterdam en Schiedam volgden hen. Delft was niet tegenwoordig. Doch Gouda en de kleine Steden, Schoonhoven, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Alkmaar, Oudewater, Naarden en Weesp, die allen, op deeze Dagvaart, verscheenen waren, stemden met de Edelen. Deezen, ziende, dat de meeste groote Steden hun afvielen, beslooten te bewilligen in tagtigduizend Klinkaarts, uitmaakende zestigduizend ponden van veertig grooten. Doch de Landvoog- | |
[pagina 151]
| |
des, in aanmerking neemende, dat de voornaamste Steden reeds in de volle Bede hadden bewilligd, nam in de aanbieding der Edelen geen genoegenGa naar voetnoot(b). 't Liep tot diep in 't volgend jaar aan, eer de Staaten, tot eene volle bewilliging, besluiten konden. |
|