Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |
van Buuren sloeg, sedert, het beleg voor Saint Pol en overmeesterde de Plaats stormenderhand, op den vyftienden van Zomermaand. Ook nam hy Montreuil in, by verdrag, en belegerde TerouanneGa naar voetnoot(k). Doch terwyl dit Beleg duurde, werdt 'er, op den dertigsten van Hooimaand, een Bestand van tien maanden, tusschen Frankryk en de Nederlanden, geslooten. Volgens ééne der voorwaarden van dit Bestand, moest het Beleg van Terouanne worden opgebrokenGa naar voetnoot(l), gelyk terstond geschiedde. In Holland, was men, in Grasmaand, enGa naar margenoot+ dus lang voor 't treffen van 't Bestand, reeds tot een Besluit gekomen, om der Landvoogdesse eene buitengewoone Bede van tagtigof ten hoogsten van honderdduizend guldens toe te staan: te vinden, niet by de schildtalen, maar elk in de zynen, zonder gracie voor deeze reize, en van geestelyken en weereldlyken, de vermogenden onder welken de Landvoogdes, daarom, tot geene byzondere gifte of leening, zou mogen dringen. Voorts wilde men bedingen, dat de Landvoogdes den Hollanderen vrye Dogge- en Haringvisschery en vrye vaart naar de Oostzee bezorgen zou, en dat zy den Heere van Gelder de gemaakte Vrede zou doen onderhouden, hem, ten dien einde, uit deeze Bede, betaalende, 't gene hem beloofd was. Kort hierna, werdt het Bestand met den Koning van Deenemarke ge- | |
[pagina 140]
| |
troffen, waardoor de vaart op de Oostzee' wederom vry werdt. Doch de Visschery konGa naar margenoot+ nog niet geschieden, zonder dat de visschers zig van eenen Vrygeleibrief voorzagen. De Fransche en Nederlandsche Admiraals hadden zulke vrygeleibrieven aan elkanderen gegeven, die, door de wederzydsche Ingezetenen, ten duursten betaald moesten worden. Adolf van Bourgondie, Heer van Beveren en Veere, Nederlandsche Admiraal, vorderde van de versche Visch- en Kabbeljaauwvangers, voor ieder hoofd, vyftien stuivers tot S. Jans Misse toe voor een' vrygeleibrief; en als dit jaargetyde voorby was, van ieder hoofd op de Haringbuizen vyfentwintig stuivers. Hy beweerde, dat hem, als Admiraal, dit regt toekwam, uit kragte van den Lastbrief, zynen voorzaaten, in den jaare 1487, gegeven. Doch de Hollanders hielden staande, dat zy niet onder den Admiraal stonden; maar alleen onder Stadhouder en Raaden, en dat de Heer van Beveren, vrygeleibrieven hebbende, dezelven den Stadhouder behoorde over te leveren, of anders der Landvoogdesse, als Souveraine in de plaetse van de Keyserlicke Majesteyt, op dat zyze, daar, en niet van Beveren, zouden konnen vorderen. Hevig dreeven de Gemagtigden van Holland dit punt ten Hove, rondelyk verklaarende, dat zy, onder geene andere voorwaarde, in de buitengewoone Bede, bewilligen zouden. Zy voegden 'er by ‘dat zy de ingewilligde Penningen eerder zouden gebruiken, om Oorlogschepen uit te rusten, en de Fransche visschers te berooven, zonder de vrygelei- | |
[pagina 141]
| |
brieven van den Heere van Beveren te ontzien; dan gedoogen, dat men eenige inbreuk deedt op dit hun oud voorregt. Zo sterk stondenze hierop, dat de Landvoogdes, eindelyk, Beveren zyne vrygeleibrieven deedt afvorderen, omze den Stadhouder van Holland ter hand te stellen. Doch hy weigerde dezelven over te geeven: waarom men, in Zomermaand, in Holland, een' overslag begon te maaken, om vyf Oorlogschepen en zes gewapende Buizen tot beveiliging der visscherye uit te rusten. De Stad Schiedam alleen hadt den Heere van Beveren agthonderd en vyftig guldens, voor vrygeleibrieven, betaald, behalven nog twee Filips guldens, voor schryven en zegelen van elken Brief; welken last men niet gezind was langer te draagen. Ten zelfden tyde, bewilligden de Staaten in eene gewoone Bede van tagtigduizend guldens 's jaars voor vier jaaren, en op 't sterk aanhouden der Landvoogdesse, in de geëischte buitengewoone van honderd en twintigduizend guldens. Men zondt hun toen, van boven, ook honderd vrygeleibrievenGa naar voetnoot(m). Doch twee of drie weeken, daarna, werdt het Bestand met Frankryk geslooten, waar door dezelven van geen gebruik meer waren. |
|