Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijV.
| |
[pagina 136]
| |
hem, en tweehonderd voor zyne HuisvrouweGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ Weinige dagen na 't sluiten der Vrede met Gelder, deedt de Landvoogdes aan Holland eene buitengewoone Bede van honderd en twintigduizend guldens eens, en eene gewoone van honderd en twintigduizend guldensGa naar margenoot+ jaarlyks, voor den tyd van zes jaaren. De Staaten, hierop, in Louwmaand des volgenden jaars, in den Haage ter Dagvaart beschreeven zynde, stelden hun antwoord, eenigen tyd, uit, om eerst het bezegelen van het verdrag met Gelder en den uitslag der onderhandeling met Deenemarke af te wagten; alzo zy zig, hier naar, in 't bewilligen tot zulke zwaare Beden, noodwendig schikken moesten. Ondertusschen sloegen de Edelen uit, dat men, voor buitengewoone Bede, tagtigduizend guldens eens, en voor gewoone ook tagtigduizend guldens, jaarlyks, voor den tyd van vier jaaren, zou konnen toestaan. Doch Leiden, Amsterdam en Gouda waren hiertoe niet volkomen gelast. Eenpaarig werdt beslooten, niet te bewilligen, en, al hadt men schoon bewilligd, niet te betaalen, zo 't geene vrede bleef in Gelderland, en zo men niet ten Dogge of Kabbeljaauw en ten Haring, zo wel als op de Oostzee, vaaren konGa naar voetnoot(g). Ga naar margenoot+ De Koning van Frankryk, ondertusschen, hebbende vastgesteld, den Veldtogt in de Nederlanden vroeg te openen, viel, in Lente- | |
[pagina 137]
| |
maand, aan 't hoofd van een Leger van vyfentwintigduizend Knegten en eenige Ruitery, in Artois, en sloeg het Beleg voor HesdinGa naar voetnoot(h). Hy wist, dat het Nederlandsch Leger, welk in den Veldtogt des voorleeden jaars gediend hadt, by gebrek van betaaling, grootendeels verloopen was, en maakte staat; dat hy reeds diep in de Nederlanden zou gedrongen zyn, eer de Landvoogdes volks genoeg, om hem te stuiten, op de been zou konnen hebben. Ook bevondt zy zig in zulk eene groote verlegenheid om geld, dat de voornaamste Grooten haar, in alleryl, eene merkelyke somme van penningen verstrekken moesten, zo dra zy van den inval der Franschen kennis gekreegen hadt. Zy besloot, terstondGa naar margenoot+ dertigduizend man te werven: en om de kosten hiertoe, die in zes maanden twaalf tonnen gouds beloopen zouden, te vinden, de algemeene Staaten, tegen den vierentwintigsten van Lentemaand, te Brussel, te beschryven. Hier deedt zy den Staaten 's Lands nood en de magt van Frankryk op 't leevendigst vertoonen, en spoedigen onderstand vorderen. De Brabanders, dien 't gevaar meer dan sommigen anderen Landschappen dreigde, booden lyf en goed aan, ter gemeene bescherminge der Nederlanden, die allen, zeidenze, maar één lighaam uitmaakten, waarvan de Keizer het hoofd was; mids dat de andere Landen hun, des noods, ook geenen bystand weigerden. Artois, Henegouwen, Namen en de meeste anderen spraken uit éé- | |
[pagina 138]
| |
nen mond met Brabant. Doch Vlaanderen was niet gelast, dan om te hooren. Holland en Zeeland begeerden ook eerst eens verslag te doen. Doch men antwoordde, dat de vyand in 't Land was, en 'er niets overschoot, dan dat elk bedagt was op de spoedigste en bekwaamste middelen, om hem te stuiten, waartoe, in de eerste plaats, geld vereischtGa naar margenoot+ werdt. De Landvoogdes, bevroedende, dat de gewoone middelen om geld te vinden niet toereiken konden, sloeg eene belasting voor van eene Karels gulden op elke Schoorsteen, of Haardstede, waaruit, meende zy, spoedig veel komen zou. Doch de Hollanders, in aanmerking neemende, dat hun Land volkryker was, en derhalven, naar gelang zyner uitgestrektheid, meer Haardsteden hadt dan de andere Nederlanden, hadden geenen zin in deeze belasting. Ook behaagde hun niet, dat de armen, in dezelve, byna zo veel zouden te draagen hebben, als de ryken, 't welk hen voor eenen opstand, onder de schamele Ingezetenen, uitgeput door den oorlog enGa naar margenoot+ door gebrek van handel, vreezen deedt. De voorslag der Landvoogdesse werdt, derhalven, in Holland verworpen. Doch alzo men klaarlyk zag, dat 'er geld noodig was, nam men, sedert, ter Staatsvergaderinge in overweeging, om, in de Beden van Wintermaand laatstleeden, voor een groot gedeelte ten minsten, te bewilligenGa naar voetnoot(i). |
|