Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
zwygends voorby gaan konnen. Bisschop Henrik van Beieren, na 't afstaan van 't weereldlyk bewind over 't Stigt, beslooten hebbende, het geestelyk gebied over 't zelve, insgelyks, over te draagen, zag zig, in 't jaar 1529, opgevolgd, door Willem van Enkevoort, die, door Paus Adriaan den VI, tot Kardinaal verheeven zynde, zig te Rome ophieldt, en Jakob Uitteneng tot zynen Stedehouder aanstelde. Bisschop Willem overleedt, in 't jaar 1533. En in 't volgend jaar benoemde de Keizer Georgius, Zoon van Jan, Graave van Egmond, tot de Bisschoplyke waardigheid. De Geestelykheid, die, volgens eene overeenkomst tusschen Karel den V. en den Paus, geenen anderen Bisschop kiezen mogt, dan dien de Keizer benoemd hadt, deedt de verkiezing, in gevolge van deeze benoeming, en de nieuwe Bisschop werdt, eerlang, door den Paus, bevestigdGa naar voetnoot(w). Omtrent deezen tyd, werdt het stuk derGa naar margenoot+ Vereeniging van Utrecht met Holland, met meer ernst dan te vooren, ter hand genomen. Holland hadt, hierop, al sedert eenige jaaren, sterk gedrongen, en de Keizer hadt 'er, voor 't einde des jaars 1531, reeds verlof toe verleendGa naar voetnoot(x). Doch de Keizerlyke Brieven, ten deezen einde noodig, werden nogtans, niet voor Grasmaand des jaars 1534, te Toledo gegeven. By dezelven, hegt de Keizer, ‘by goeddunken der Landvoogdesse Maria, der Vliesridderen, en der Leden van den ge- | |
[pagina 132]
| |
heimen Raad en dien der Geldmiddelen, doch te gelyk, uit zyne rechter wetenschap, autoriteyt ende volkomen macht, de Stad, Steden en Land van Utrecht, aan deeze zyde den Yssel, voor altoos, aan Holland, om, door één' en den zelfden Stadhouder, bestierd te worden. Ook zouden beiderlei Staaten, voortaan, gelykelyk worden beschreeven. Men zou, wederzyds, uit elkanders Landen, mogen bannen. Doch de vonnissen des Raads van Holland zouden niet in Utrecht; noch die des Raads te Utrecht, in Holland ter uitvoering gelegd mogen worden, zonder, hiertoe, ter wederzyde, geregtelyk verlof gevraagd en bekomen te hebbenGa naar voetnoot(y).’ De Hollanders zouden gaarne gezien hebben, dat de Raad te Utrcht afgeschaft, en 't Nederstigt aan 't Regtsgebied des Raads van Holland onderworpen verklaard was. Doch de Keizer hadt niet konnen besluiten, om de Stichtschen hiertoe te dwingen. Zy maakten zelfs zwaarigheid, om zig, op den voet, dien de Keizer beraamd hadt, met Holland, te laaten vereenigen. De Staaten van Holland hielden 'er, ondertusschen, van tyd tot tyd, op aan, by den Stadhouder, onder anderen, in de jaaren 1535 en 1536Ga naar voetnoot(z). Doch 't liep aan tot in 't jaar 1540Ga naar voetnoot(a), of nog langer, eer dit werk het vereischte beslag kreeg. Van toen af, is Overyssel, meer | |
[pagina 133]
| |
nog dan te vooren, als een byzonder Landschap, aangemerkt geworden, en geheellyk van 't Nederstigt afgescheiden gebleeven. |
|