Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII.
| |
[pagina 119]
| |
goeding van schade te bekomen, hunne Schepen in 't Noorden ook aanhouden zou. Alle deeze bezwaarnissen werden der Landvoogdesse voorgesteld, en zy beloofde 'er tegen te zullen voorzienGa naar voetnoot(v). Doch terwyl de Vloot, gereed zynde,Ga naar margenoot+ op de Knegten, die Appingadam belegerd hielden, lag te wagten, viel Koppenhage Koning Christiaan den III. in handen. De Paltsgraaf Fredrik veranderde toen van maatregels, en zag, voor eerst, van het bemagtigen van Deenemarke af. De belegering van Appingadam werdt egter voortgezet, tot op den twaalfden van Herfstmaand, wanneer de Plaats aan den Stadhouder van Friesland, by verdrag, werdt overgegeven. Hy hadt, uit Oldenburg, eenen onderstand van eenige Knegten gekreegen, en schoon Christiaan de III, na 't bemagtigen van Koppenhage, den Gelderschen, in Appingadam, ook tweeduizend man toegezonden hadt, konden deezen egter 't overgaan der Plaatse geenzins verhinderen.Ga naar voetnoot(w). De Oversten, Meinard van Ham en Berend van Hakvoort, bleeven krygsgevangen, en werden, sedert, vervoerd, naar Vilvoorden in Brabant, alwaar zy, een' geruimen tyd, in hegtenis zaten, eer zy hunne vryheid wederom verwiervenGa naar voetnoot(x). Schenk trok toen voor 't Slot te Wedde, en bemagtigde 't, binnen tien dagen. Daarna deedt hy Koeverden be- | |
[pagina 120]
| |
legeren, welke Plaats, een beleg van twee maanden hebbende doorgestaan, zig, eindelyk, ook opgeeven moestGa naar voetnoot(y). De sterke Plaatsen van deezen oord allen, ten behoeve des Keizers, bemagtigd zynde, kon hy zig, nog voor 't einde deezes jaars, in 't bezit der Heerlykheid van Groningen en Drente, bevestigd rekenen. |
|