Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
de Wethouderschap, maar zelfs door Franciscus, Graave van Waldek en Bisschop van Munster, bekragtigdGa naar voetnoot(n). In deezen staat der zaaken, kwamen de Herdoopers te Munster, welken Rotman, eerlang, toeviel. Hun getal groeide zo sterk aan, dat men voor opschudding vreesde. Eenige Domheeren en anderen, eenig volk in de wapenen gebragt hebbende, versterkten zig, in een gedeelte der Stad, Overwater genaamd. De Herdoopers verzamelden zig, daarentegen, op de Markt. Men sloot een Verdrag, by welk zy beloofden, zig stil te zullen houden. De Heeren trokken toen af met hun Volk en verlieten de Stad. Doch terstond hierna, staken de Herdoopers de hoofden wederom samen, en spraken van de Stad te bemagtigen. Heimelyk zonden zy booden uit, om hunne aanhangers, van alle kanten, ook uit Holland, naar Munster te ontbiedenGa naar voetnoot(o). Dit geschiedde, omtrent den aanvang des jaars 1534. Ten zelfden tyde, werdt hier het herbergen der Herdoopersche Leeraaren, by openbaaren Plakaate, verbooden, en elk, die 'er een' aanbragt, twaalf guldens toegezeid. Ook gaf men den herdoopten, insgelyks by openbaar Plakaat, vierentwintig dagen tyd, om berouw te toonen: in welk geval, hun vergiffenis beloofd werdtGa naar voetnoot(p). Men vreesde voor 't verloopen van 't volk uit Holland, 't welk, in den waan gebragt, dat 'er, in Westfalen, ongemeene | |
[pagina 73]
| |
zaaken gebeuren zouden, met menigten, naar Munster toog. Zelfs vernam men, ten deezen tyde, dat 'er, in Overyssel, eenig Oorlogsgereedschap byeen gebragt was, ten huize van bekende Sektarissen, waar uit beroerte gespeld werdtGa naar voetnoot(q). Te Munster, werdt de toeloop eerlang zo groot, dat de Herdoopers, sterker geworden dan de andere Burgers, op eenen Vrydag, in den aanvang der Vasten, eenen nieuwen oproer verwekten, roepende door de Stad, Maakt u van hier, gy Godloozen, ten zy gy allen wilt uitgerooid worden, want al wie weigert zig te laaten doopen, zal men doodslaanGa naar voetnoot(r). Toen weeken de meeste Burgers, die hun niet toevielen, met vrouwen en kinderen, ter Stad uit, en de Herdoopers bleeven 'er meester vanGa naar voetnoot(s). De voornaamste aanleiders van deezen oproer waren Jan Matthyszoon van Haarlem, Jan Bokelszoon van Leiden, Bernard Rotman, Bernard Knipperdolling, Jakob van Kampen en Jan van Geelen. Zo dra was de Stad niet overmeesterd, of de voornaamste Huizen en alle de Kerken werden geplonderd, alle boeken, behalven den Bybel, verbrand, en alle goederen gemeen gemaaktGa naar voetnoot(t). De Bisschop hadt, midlerwyl, een Leger verzameld, met welk hy 't beleg sloeg voor de Stad. Verscheiden' Duitsche Vorsten, en onder anderen de Landgraaf van Hessen, die Luthersch en den vreedzaamen | |
[pagina 74]
| |
Doopsgezinden niet ongenegen was, de Hertog van Gelder, en de Steden Deventer, Kampen en Zwol hadden hem voorzien van geschut, of manschap. Hy bestormde de Stad, in 't eerst, hevigGa naar voetnoot(u). Ook deeden de belegerden uitvallen, in één van welken, Jan Matthyszoon sneuveldeGa naar voetnoot(v). Evenwel was 'er geen kans, om de Stad, stormenderhand, te bemagtigen. Een gedeelte van 's Bisschops Leger verliep ook eerlang, en hy zag zig genoodzaakt van 't stormen af te laaten, en de Stad, door uithongering, tot de overgaave, te dwingenGa naar voetnoot(w). De beroemde Viglius van Aytta van Zuichem, die thans het Ampt vanGa naar margenoot* Kerkelyken Regter, by den Bisschop bekleedde, en zig doorgaans te Dulmen ophieldt, werdt, wat laater, naar den Ryksdag te Worms afgezonden, om onderstand tegen de Herdoopers te verzoekenGa naar voetnoot(x). 't Blykt egter niet, dat hy iets opdeedt. De Stad ging, eerlang, by verrassing over. |
|