Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX.
| |
[pagina 42]
| |
lyks, dertienduizend eenhonderd vierendertig ponden beliep, waarom men, zyns oordeels, in de verzogte voorbetaaling, behoorde te bewilligen. Dordrecht, boven andere Steden, ter oorzaake der Privilegien van 't Stapelregt, verpligt aan de Graaflykheid, en daarom doorgaans gereeder dan de anderen, om in de Graaflyke Beden te bewilligen, stemde, in Oogstmaand, tot de voorbetaaling. Doch alle de andere Steden en de Edelen zelfs bleeven weigerig. De Stadhouder, ziende dat de meeste Leden niet te beweegen waren, verzogtGa naar margenoot+ toen, in de plaats van voorbetaaling, eene verzegeling van zeventienhonderd en vyftig ponden jaarlyksche Losrenten: waartoe de meeste Leden eerlang hunne stem gaven, mids men de Koopers vonde buiten Holland, en in allen geval niemant noodzaakte, meer te koopen of op te brengen, dan zyn aandeel, volgens de Schildtalen, beliep. Amsterdam zou op zig zelf zegelen, naar ouder gewoonte. Doch Rotterdam en Alkmaar verklaarden, dat zy thans geenen raad wisten, om iets op te brengenGa naar voetnoot(y). Ga naar margenoot+ Het stremmen van den Oosterschen handel veroorzaakte, ondertusschen, groot gebrek aan Graanen, hier te Lande. In 't midden van den Zomer, goldt het last Rogge reeds zesenveertig goudguldens, dat toen een geweldige hooge prys was. En 't zou 'er nog hooger mede geloopen hebben, zo niet de Breemers, van tyd tot tyd, Kooren herwaards | |
[pagina 43]
| |
gebragt hadden. Daarenboven, lagen 'er vierhonderd Koopvaardyschepen stil, en tienduizend Bootsgezellen, die, met dezelve, naar de Oostzee plagten te vaaren, vervielen tot armoedeGa naar voetnoot(z). Deeze en diergelyke zwaarigheden deeden de Staaten van Holland verdagt zyn, op kragtdaadige middelen, om de Vaart naar 't Oosten te herstellen. Amsterdam sloeg,Ga naar margenoot+ al in Bloeimaand, ter Staatsvergaderinge, voor, dat men ‘beslag behoorde te leggen op de Oostersche goederen, hier te Lande, den Oosterlingen den handel, door alle de Nederlanden, verbiedende; dat men vierduizend man, op veertig Oorlogschepen, leggen moest, om eene Koopvaardyvloot van ruim honderd Schepen te beveiligen, die de helft meer manschap dan naar gewoonte op moesten hebben; dat de Steden de Oorlogschepen en 't geschut moesten leveren; dat de Keizer de helft van de vierduizend man moest betaalen, en de andere helft gevonden worden, uit een inkomend Regt van den twintigsten of vyftienden penning op alle Oostersche waarenGa naar voetnoot(a).’ DochGa naar margenoot+ deeze voorslag vondt geen ingang. Alleenlyk werdt 'er beslag op de Oostersche goederen gelegd, schoon met weinig vrugt: alzo 'er slegts één Kommissaris toe was gesteld, die zo dra niet op de eene Plaats begonnen was, of de goederen werden, op de meeste anderen, vervoerd of verdonkerdGa naar voetnoot(b). Wat laater, leverde Amsterdam en de Wa-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 44]
| |
terlandsche Steden een ander Ontwerp, ter Dagvaart, over. ‘Men moest, oordeeldenze alle vaart, Westwaards zo wel als Oostwaards, verbieden, en zestig Oorlogschepen, met agtduizend koppen bemand, in zee brengen, om den Oosterlingen afbreuk te doen. De kosten deezer uitrusting moesten, meendenze, voor de helft, door den Keizer, voor een vierde, door 't Gemeene Land, en voor het overige vierde, door den Koophandel, gedraagen worden’. Doch de Edelen, die geen belang by den Koophandel hadden, wilden de Koopluiden, met de helft, en den Keizer, met de andere helft van de kosten, belasten, mids het Land den Keizer, des noods, ondersteunde. Dit smaakte ook den meesten anderen Leden. Men magtigden eenigen uit de Vergaderinge, om met de Landvoogdes, en met den Keizer zelv', op deezen voet, overeen te komenGa naar voetnoot(c). Ga naar margenoot+ Ondertusschen werdt de Vloot, in weinige dagen, uitgerust en in zee gebragt. Elke Zeestad leverde haar aandeel: Hoorn, onder anderen, vyf Schepen. De Schouten en Burgemeesters der Steden monsterden 't VolkGa naar voetnoot(d). Men hieldt ook Uitleggers in de zeegaten, die de naaste Watersteden waarschuwen moesten, voor naderende vyandlyke Schepen. De opgezetenen van Ter Schelling, Texel, en de andere Eilanden kreegen last, om geene schepen, dan die vrienden toebehoorden, binnen te lootsen, of over de stroomen te brengen. | |
[pagina 45]
| |
Men zondt Kruipers of Verspieders naar Noorwegen, Koppenhage, Lubek en andere Plaatsen, om op de beweegingen des vyands agt te geeven. Amsterdam waarschuwde, in de Hoofden, de Schepen, die van 't Westen kwamen, voor de aanslagen der OosterlingenGa naar voetnoot(e). Doch onder 't gebruiken van alleGa naar margenoot+ deeze voorzorg, werdt de Vredehandeling egter niet verzuimd. Meester Joos Amezon van der Burgt en Gerard Muller van Kampen, Raaden des Keizers, en Kornelis Bennink, uit de Vroedschap van Amsterdam, toogen, in Zomermaand, naar Koppenhage, alwaar zy Koning Fredrik, die reeds kennis hadt van de toerustinge in Holland, genegen vonden, om een Verdrag met hen te sluiten. Die van Lubek alleen stremden den handel, eenigen tyd; doch alzo zy, door de andere Hanze-Steden, werden tegengevallen, werdt de Vrede, eindelyk, getroffen. De Hollanders beloofden Koning Christiaan, die toen in Noorwegen was, geen' onderstand te zullen doen, en zelfs de vaart, naar Noorwegen, te zullen verbieden. 't Laatste werdt, door het gevangen neemen van Koning Christiaan, welk kort hierop volgde, onnoodig. Voor 't einde van Hooimaand, kreeg men hier tyding van de geslooten' Vrede. Zy verwekte eene algemeene vreugde niet slegts; maar zo groot eene daaling in de Oostersche waaren, dat de Rogge van zesenveertig op twee-entwintig goudguldens en de Teer van vyftig op dertien guldens vielGa naar voetnoot(f). | |
[pagina 46]
| |
De Stadhouder, terstond hierna, de Staaten, te Utrecht ter Dagvaart beschreeven hebbende, begeerde, dat het Land alleen de kosten van de uitrusting der Oorlogschepen en van de bezending naar Koppenhage op zig neemen zou. Zy beliepen, met malkanderen, omtrent vyfduizend guldens. Doch de Staaten wilden alles, tot 's Keizers lasten, laaten, waar uit volgt, dat zy, op deezen voet, met hem en de Landvoogdesse, overeen gekomen waren. Alleenlyk toonden zy zig niet ongenegen, om den afgezondenen naar Koppenhage een vrywillig geschenk te doenGa naar voetnoot(g). Hoe dit geschil verder bemiddeld zy, is my niet gebleeken. |
|