Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVIII.
| |
[pagina 34]
| |
schen, hadt moeten geschieden. Men klaagde hier over, in Grasmaand, aan Doktor Herman Zuiderhuizen, die de zaaken der Wendsche Steden waarnam in den Haage. De Dagvaart hadt egter voortgang. De Staaten benoemden den Advokaat van der Goes, Meester Joost Bets en Meester Andries Jakobszoon van Naarden, Pensionarissen van Dordrecht en Amsterdam, om dezelve by te woonen. Doch Delft, Leiden en Gouda verklaarden zig tegen deeze reis, oordeelende dat zy, gelyk de Kameryksche, vergeefs zyn zou. Ook bleef Meester Joost t' huis. Hy was gewoon, 't Ampt van den Advokaat, in deszelfs afweezen, waar te neemenGa naar voetnoot(c). Doch de Advokaat en Meester Andries vertrokken. Hunne poogingen waren nogtans vrugteloos. Men kwam, te Breemen, tot geen besluit. In 't begin van Herfstmaand deezes jaars 1531, hadt men de afgebroken' onderhandeling wederom hervatGa naar voetnoot(d); doch omtrent deezen tyd viel 'er iets voor, 't welk dezelve, t'eenemaal, stremde. Ga naar margenoot+ Christiaan de II, die zig lang in de Nederlanden hadt onthouden, hadt de hoop, om zig in zyn Ryk te herstellen, nog niet t'eenemaal opgegeven. Ten deezen einde, hadt hy, in den aanvang des jaars 1529, wederom, in stilte, eenige Schepen, in Zeeland, gereed doen maaken. Doch de Hollandsche Steden, met naame Dordrecht en Amsterdam, hieruit nieuwe onlusten dugtende, hadden, by de | |
[pagina 35]
| |
de Landvoogdes, te wege gebragt, dat deezen schepen het uitloopen belet werdtGa naar voetnoot(e). Dit stremde egter, slegts voor eene wyle, 's Konings voorneemen. Hy begaf zig, omtrent deezen tyd, naar Oostfriesland, alwaar hy zig, by Graave Enno, Zoon van Graave Edzard, die, in 't jaar 1528, overleeden was, zeer gezien wist te maaken. Kort na zyne aankomst, bemiddelde hy een geschil, tusschen Graave Enno en den Graaf van Oldenburg en Delmenhorst. En in 't jaar 1531, lei hy den twist neder, die, tusschen Graave Enno en Jonkheer Balthazar van Ezens, ontstaan, en reeds tot hevige daadelykheden uitgeborsten was. Hy beoogde egter zyn eigen belang in dit vrede maaken, zoekende het Krygsvolk, welk, door Graave Enno en Jonkheer Balthazar, afgedankt was, tot zynen dienst over te haalen, om met het zelve een' inval in zyne verlooren' Ryken te doenGa naar voetnoot(f). De tyding van deezen zynen toeleg veroorzaakte, in Holland, geene kleine bekommering. Men vreesde voor den uitslag, die, ligtelyk, nadeelig voor 't Land zyn kon. De groote Steden, boven al Amsterdam, hadden, zo wel als eenige Steden van Brabant, Vlaanderen en Zeeland, Koning Christiaan de Bruidschat, hem met zyne Gemaalinne beloofd, onder 's Keizers borgtogt, moeten verzekeren. Holland hadt hiervan een' schuldbrief gemaakt van vyftig duizend guldens, op welken reeds twintig duizend guldens waren opgebragt, die de Kei- | |
[pagina 36]
| |
zer, by eene Akte, den derden van Herfstmaand des jaars 1523 getekend, beloofd hadt te zullen voldoen. Men was, met reden, bedugt, dat 'er, van deeze schuld, niets komen zou, zo 's Konings onderneeming mislukte. Men deedt, hierom, ten Hove, alle weer, om dezelve, door den Keizer, te doen betaalen, en om den verleeden schuldbrief wederom in handen te krygenGa naar voetnoot(g). Doch alles was vrugteloos. De toerustingen van Koning Christiaan hadden, midlerwyl, te wege gebragt, dat Koning Fredrik de Zond, voor alle Hollandsche schepen, geslooten hieldt. Ook hadden de Lubekkers en anderen, verre van de begonne onderhandeling met Holland te willen vervolgen, eenige Schepen in zee gebragt, die al wat hun ontmoette dreigden weg te neemen. Hierop volgde, eerlang, hier te Lande, een verbod van de Vaart naar 't Oosten, en minsten by voorraad, en tot dat men betere tydingen krygen zouGa naar voetnoot(h). Koning Christiaan, ondertusschen, vyfduizend Knegten byeen gebragt hebbende, hadt gebrek aan schepen, om welken hy den Keizer, die toen in de Nederlanden was, schriftelyk verzogt. Doch hy verwierf hier niets. Zelfs kwam 'er, in Oogstmaand, een verbod uit aan alle Ingezetenen, om den verdreeven Koning, met schepen of op eenige andere wyze, te ondersteunenGa naar voetnoot(i). Doch dit verbod deedt hem iets onderneemen, welk de Hollanders by tyds, met eene kleine somme gelds, zouden hebben | |
[pagina 37]
| |
konnen voorkomen: 't gene nu te laat was. Hy besloot eenen inval te doen in Holland, welk thans t'eenemaal ontbloot was van Krygsvolk,Ga naar margenoot+ en op geene vyandlyk heden verdagt. Zyne benden dan verzameld hebbende, rukt hy, omtrent het midden van Herfstmaand, door Overyssel en Gelderland, over Kuilenburg, Viane en 't Nederstigt, in 't hert van Holland, 't platte Land, tot Delft toe, afloopendeGa naar voetnoot(1). Eenige Knegten streefden naar den Haage, dien zy ledig van volk vonden, zynde de Ingezetenen naar de naaste Steden gevlugt, en de Leden des Raads, naar Haarlem en Amsterdam, geweeken. De Koning zelf bleef een' nagt te Ryswyk. De begeerte naar buit hadt zyn Leger, tot meer dan twaalfduizend man, doen aanwassenGa naar voetnoot(k), van welken, ruim drieduizend, met den Koning aan 't hoofd, naar Alkmaar, welk thans nog onbemuurdGa naar margenoot+ lag, trokken, alwaar zy vyf dagen vertoefden, de Stad, in dien tusschentyd, zo deerlyk beroovende, dat de Regeering de schade, by deeze gelegenheid, geleeden, weinige jaaren laater, op agt of negenduizend guldens begroot heeftGa naar voetnoot(l). De woeste hoop vondt nergens tegenstand. Men was zelfs bedugt, dat zy de eene of de andere Westfriesche Stad mogten verrassen: weshalven Hoorn | |
[pagina 38]
| |
en Medenblik, in of omtrent Wynmaand, van hooger hand, gewaarschuwd werden, om op hunne hoede te zyn, en scherpe wagt te houdenGa naar voetnoot(m). De Keizer, geen volk op de been hebbende, om deeze vyandlykheden, met geweld te keeren, zondt Joris Schenk, Stadhouder van Friesland, naar Holland af, om met Koning Christiaan in onderhandeling te treedenGa naar voetnoot(n). Uit een' Brief van Schenk, den vyftienden van Wynmaand deezes jaars, uit Amsterdam, gedagtekendGa naar voetnoot(o), besluit ik, dat hy zig thans daar ter Stede ophieldt. Christiaan de II. wilde 't Land op geene andereGa naar margenoot+ voorwaarden ruimen, dan dat men hem de volle vyftigduizend guldens, wegens de Bruidschat zyner Gemaalinne, voldeedt, en daarenboven twaalf Oorlogschepen, tot zynen Noordschen togt, leverde. Schenk en de Hollanders moesten, gedwongen, hier toe besluiten. De Koning, den dienst willende erkennen, dien hem de Hollanders, en die van Amsterdam in 't byzonder, by deeze gelengenheid, deeden, gaf hun, by eenen open Brief, den vyftienden van Wynmaand gedagtekend, verlof, om alomme, in zyne Ryken, welken hy egter nimmer herwon, te mogen handelenGa naar voetnoot(2). Hy ging, met zyn volk, te Medenblik, scheep, op den zesentwintigsten dier zelfde maandGa naar voetnoot(p). | |
[pagina 39]
| |
Een hevige storm dreef hem op de kust van Noorwegen, daar hy, zyne benden ontscheept en in Anslo gelegd hebbende, een streng en langduurig beleg uitstondt. De Stadhouder van Holland kreeg, in dien tusschentyd, vermoeden, dat de Amsterdammers en Waterlanders, onder welken 'er veelen waren, die den verdreeven Koning een goed hert toedroegen, hem schepen toeschikken mogten, of, om den handel meer schyns te doen hebben, hunne schepen, in zee, door de zynen, laaten neemen. Ernstig waarschuwde hy de Regeering van Amsterdam hier tegen, in Hooimaand des jaars 1532. Doch zy verklaardeGa naar margenoot+ hiervan geene kennis te hebben, en beloofde 'er zorgvuldig tegen te zullen waaken. Kort hierna, besloot Koning Christiaan zig over te geevenGa naar voetnoot(q). Koning Fredrik deedt hem, eerst op 't Slot Zonderburg, bewaaren. Na dat hy, in 't jaar 1546, afstand van 't Deensche Ryk gedaan hadt, werdt hy, op 't Slot Kallenburg, gezet; alwaar hy, tot aan zynen dood toe,Ga naar margenoot+ die, in 't jaar 1559, voorviel, gevangen bleef. Zyne Gemaalin, Izabelle, was, reeds in 't jaar 1526, in Vlaanderen, overleedenGa naar voetnoot(r). Christiaan hadt haar, in haar leeven, veel verdriets aangedaan. Sighritta, Moeder van 's Konings byzit, Duveke of Duifje, een slegt Nederlandsch Vrouwspersoon, heerschte, onder oogluiking of goedkeuring des Konings, over de ongelukkige KoninginneGa naar voetnoot(s). De Advokaat van der Goes, van haar, onder den | |
[pagina 40]
| |
naam van Syburch, gewaagende, noemt haar ook Boelscappe van den Coninck van DenemerckenGa naar voetnoot(t). |
|