Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII. Floris Oem van Wyngaarden, Pensionaris van Dordrecht, vervalt in 's Konings ongenade.Die van Utrecht, in 't voorleeden jaar, met de Gemagtigden van Koning Karel, in onderhandeling getreden zynde, over 't aanheemen van Filips van Bourgondie tot Bisschop, hadden, onder anderen, verzogt, dat zy van 't Stapelregt te Dordrecht, 't welk men hun, alleenlyk sedert twintig jaaren, hadt beginnen af te vorderen, voortaan verschoond mogten blyven; en de Koning hadt | |
[pagina 414]
| |
beloofd, hierop die van Dordrecht te zullen hooren, en partyen, naar bevindtenis, regt te zullen doenGa naar voetnoot(b). By deeze of by eene andere gelegenheid, werdt 'er, te Brussel, omtrent deezen tyd, gehandeld over 't Dordrechtsche Stapelregt, waardoor zig ook verscheiden' Hollandsche Steden verkort rekenden. Meester Floris Oem van Wyngaarden, Pensionaris van Dordrecht, sprak toen zo yverig voor het Regt zyner Stede, dat hy zig den haat van veelen op den hals haalde. Byzonderlyk was op hem gebeeten Albrecht van LooGa naar voetnoot(4), Advokaat van Holland, en te gelyk Raad des Graaven; dien hy in 't aangezigt hadt durven zeggen, dat het hem niet vrystondt, deeze twee Ampten te gelyk te bekleeden Meester Floris werdt, ter oorzaake van zyne vrymoedigheid, eerlang zo zwart gemaakt ten Hove, dat 'er van den Koning schryvens kwam, gedagtekend uit Sarragosse den zesden van Wintermand des jaars 1518, waarby der Regeeringe van Dordrecht gelast werdt, Meester Floris van zyn Ampt te ontzetten, en, binnen twaalf uuren, de Stad te doen ruimen, onder bedreiging van 's Konings ongenade. | |
[pagina 415]
| |
De Regeering moest hier toe, gedwongen, besluiten. Doch de voorspraak van Adriaan FloriszoonGa naar voetnoot(c), geweezen Leermeester van Koning Karel, en thans Kardinaal, bragt zo veel te weeg, dat Meester Floris eerlang wederom in zyne verlooren' eer hersteld, en met de waardigheid van Raad van Holland begiftigd werdt, welke hy, tot zynen dood toe, behouden heeftGa naar voetnoot(d). Ook vind ik, dat hy, nog in Sprokkelmaand des jaars 1525, onder de Edelen, ter Dagvaart van Holland, verscheenen isGa naar voetnoot(e). De ballingschap van Meester Floris hadt, ondertusschen, het meeste genoegen verwekt, onder de voorstanders en goedgunners der Luthersche Leere, van welke hy eene vinnige party geweest was, beweerende, dat men dit vuur, in zyn beginsel, blusschen moestGa naar voetnoot(f). Deeze Leer begon, ten deezen tyde, hier te Lande reeds eenigen opgang te maaken, en is, naderhand, zo zeer doorgedrongen, dat wy niet voorby konnen, den oorsprong derzelve van een weinig hooger op te haalen. |
|