Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijHenrik, Graaf van Nassau, wordt Stadhouder van Holland.Men hadt, in Holland, eenigen tyd geleeden, deezen inval voorzien. En Henrik, Graaf van Nassau, die nu Stadhouder van Holland wasGa naar voetnoot(1), (zynde Jan van Egmond, die dit Ampt veele jaaren bekleed hadtGa naar voetnoot(2), in Oogstmaand | |
[pagina 403]
| |
des voorgaanden jaars, te Egmond op den Hoeve, overleedenGa naar voetnoot(z),) hadt zeven Vendels Knegten in Westfriesland gelegd: en één, op de Oorlogschepen, die niet behoorlyk bemand waren, verdeeld. Medenblik hadt, onder anderen,Ga naar margenoot+ een Vendel Knegten in, welk zig, zo wel als de Burgery, dapperlyk tegen de Gelderschen verdedigde. Evenwel werdt de Stad, stormenderhand, veroverd, leeg geplonderd, en plat gebrand. 't Slot alleen, welk door Joost van Buuren verdedigd werdt, keerde de Gelderschen, die, voorttrekkende, Opperdoes en Twisk aan koolen leiden, Midwoude, om honderd en vyftig guldens, die de Pastoor opschoot, verschoonende. Van hier toogen zy, langs den Zwaagdyk, Hoorn voorby, door Berkhout, Avenhorn en Ursem, over den Huigendyk, naar Alkmaar, alles, wat hun tegen kwam, doodslaande. Alkmaar, werwaards de Opgezetenen der naaste Dorpen, met hunne beste goederen, gevlugt waren, werdt, agt dagen agtereen, geplonderd: en 't blykt, uit eenen Graaflyken BriefGa naar voetnoot(a), in 't jaar 1523, ten behoeve der Stede, verleend, dat de buit van eetwaaren, kleederen, juweelen en andere kostelykheden hier zo groot ge- | |
[pagina 404]
| |
weest was, dat de Ingezetenen verklaarden, de geleeden' schade, in geene dertig jaaren, te zullen konnen te boven komen. Uit denzelfden Brief en andere oude GedenkstukkenGa naar voetnoot(b), ziet men ook, dat 'er, omtrent deezen tyd, eene vermaarde School, te Alkmaar, geweest is, die, door deezen inval, t'eenemaal te gronde ging. Egmond werdt, sedert, ook geplonderd, en verscheiden' andere Dorpen gebrandschat. Floris van Egmond, Heer van Ysselstein, die, met eenige Knegten, te Hoorn lag, was, midlerwyl, de Gelderschen op de hielen gevolgd, en deedt, om hen den hertogt te beletten, den Huigendyk, tusschen de Huigenwaard en de Schermer, toen beide nog Meeren, doorsteeken, 't gat sterk met wagt en geschut bezettende. De Gelderschen verlieten eerlang Alkmaar, op den negenden dag, gang neemende naar Beverwyk, 't welk ook geplonderd werdt. Van hier, toogen zy naar Sparendam, dat gelyk lot onderging. By 't Huis ter Hart, tusschen Haarlem en Amsterdam gelegen, hadden de Amsterdammers eene schans opgeworpen; doch zo zwak bezet, dat zy, in den tweeden aanval, veroverd werdt. Toen trokken de vyanden, door de Amstellandsche Veenen, naar 't Stigt. By Kuilenburg, over de Lek geraakt, sloegen zy 't beleg voor Asperen, en bemagtigden 't Steedje, stormenderhand: niet zonder vooraf zwaar verlies te hebben geleeden, welk de arme Ingezetenen, naderhand, met de dood, boeten moesten.Ga naar voetnoot(c). | |
[pagina 405]
| |
De Stadhouder van Holland, onder dit stroopen der Gelderschen, den vierden man uit alle de Steden en Dorpen opontbooden hebbende, was den vyand, met een goed deel deezer manschap, gevolgd, en sneedt hem, eerlang, binnen Asperen, den toevoer af. Dit noodzaakte hem 't Steedje te ruimen en naar Gelderland te wykenGa naar voetnoot(d). De Graaf van Nassau volgde hem derwaards, liep andermaal de gantsche Veluwe afGa naar voetnoot(e), en sloeg daarna 't beleg voor Arnhem, binnen welke Stad, Hertog Karel van Gelder zig thans in persoon ophieldtGa naar voetnoot(f). |
|