Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXII. De Friezen vervallen onder de Saxische over heersching.Terwyl Gelderland dus geschokt werdt, leedt Friesland ook geenen kleinen last. De Friezen, de Vrede en Vryheid tevens niet weetende te bewaaren, hadden elkanderen, reeds anderhalve eeuw, door geduurig twisten, afgemat en uitgeput, en zagen zig, eindelyk, omtrent deezen tyd, berooven van de vryheid, die zy, eeuwen lang, tegen uitheemsche overheersching, hadden weeten te beschermen. De Hollandsche Graaven hadden altoos voorgewend, een gegrond Regt te hebben op Friesland. Doch de Friezen kreunden zig hier weinig aan, zo lang zy niet door de wapenen gedrongen werden, dit Regt te erkennen. Wy hebben te vooren gezienGa naar voetnoot(m), dat Hertog Karel, de Friezen, door onderhandeling, tot onderwerping hebbende willen brengen, kwalyk in zynen toeleg geslaagd was. Sedert hadt men, in Holland, weinig om de Friezen gedagt. Alleenlyk vindt men, dat Jan van Egmond, van eenige Verkoopers verzeld, in Hooimaand des jaars 1488, eene landing in Friesland, omtrent Workum | |
[pagina 311]
| |
en Hinloopen, ondernomen heeft. Doch hy werdt van de Schieringers zo wel ontvangen, dat hy, ylings de vlugt neemende, ter naauwer nood scheep raakte, en wederom in Holland kwamGa naar voetnoot(n). In Herfstmaand des jaars 1491, hervatte hy den togt nog eens, met drieduizend man. Floris van Ysselstein verzelde hem. Doch de Schieringers hadden zig, in zo groot een getal, naar Staveren begeven, dat de Hollanders de landing niet onderneemen durfdenGa naar voetnoot(o). Beter gelukte, wat laater, de togt des Hertogs van Saxen. Maximiliaan, wel bevroedende dat het niet doenlyk zyn zou, Friesland aan Holland te onderwerpen, en hiertoe ook, veelligt, sedert het bekomen der Roomsch-Koninglyke waardigheid, minder genegenheid hebbende, hadt Hertog Albrecht van Saxen met het Erfstadhouderschap van Friesland beleend. De Aartshertog Filips hadt hier zyne toestemming toe gegeven, onder voorwaarde, dat Hertog Albrecht de Sloten te Haarlem, te Medenblik en te Woerden, die aan hem, voor driemaalhonderdduizend Rynsche guldens, verpand waren, wederom ruimen zouGa naar voetnoot(p), gelyk geschiedde. Hertog Albrecht vorderde, terstond hierna, den Friezen, eerst uit zynen eigen', en toen uit 's Keizers naam, schatting af. Dit geschiedde, in Zomermaand des jaars 1492, terwyl Hertog Albrecht zig te Hoorn bevondt. De Friezen antwoordden ‘dat zy | |
[pagina 312]
| |
hem noch den Keizer eenige schatting schuldig waren. Doch begreep men 't anders' zy wilden naar redenen hooren, en 'er de hunnen tegen zeggen.’ Hier by bleef het, voor dien tydGa naar voetnoot(q). Wat laater, riedt de Keizer den Friezen, die geduurig onderling overhoop lagen, eenen Potestaat of Overste te kiezen; tot welke waardigheid hy, onder anderen, den Hertog van Saxen voorsloeg. De Friezen volgden 's Keizers raad, in 't kiezen van eenen Potestaat; doch zy vereerden Jewe Dekama, eenen uit den Frieschen adel, met deeze waardigheidGa naar voetnoot(r). By deeze gelegenheid, werdt, door de vergaderde Friezen, den Keizer en den Roomschen Ryke, getrouwheid gezwoorenGa naar voetnoot(s). De Hertog van Saxen, zeer t'onvrede, dat het hem gemist was, tot Potestaat van Friesland verkooren te worden, voedde, sedert, den Frieschen tweespalt onder de hand; styvende de Schieringer partye, door eenig Krygsvolk, welk hy, in Holland afgedankt hebbende, door zyne Friesche vrienden, aanneemen liet. Nittert Fox en Goslik Juwinga liepen 't platte Land van Friesland af, met dit volk, en hielden hunne Landsluiden in geduurige bekommering. Dit duurde tot in 't jaar 1497, wanneer Albrecht eenigen naar Friesland afvaardigde, om te beproeven, of men thans meer genegenheid betoonen zou, om hem voor Overste aan te neemen dan voorheen. Doch de Friezen, te Franiker byeen | |
[pagina 313]
| |
gekomen, hadden geene ooren naar 's Hertogs voorslag. Des zondt hy, heimelyk, meer Knegten naar Friesland, die, zig gelaatende geenen dienst te hebben, onder begunstiging eeniger Schieringers, van den roof der Landluiden leefdenGa naar voetnoot(t). Den Friezen van Westergo, schoon meest Schieringers, verdroot egter eerlang de balddaadigheid van dit Krygsvolk. Des vaardigden zy, in Lentemaand des jaarsGa naar margenoot+ 1498, eenigen af naar Medenblik, alwaar de Hertog van Saxen zig toen bevondt. De Friesche Gemagtigden hadden last, om, wegens de overdragt der Regeeringe van Friesland, met hem, overeen te komenGa naar voetnoot(u). Tot zo ver, hadt hy beoogd de Friezen te brengen, dat zy zelven hem aanzogten, om de Regeering huns Lands te aanvaarden. Des hieldt hy zig, zo dra de Friesche gemagtigden hunnen last geopend hadden, als of hy weinig trek tot het bewind van Friesland hadt, op dat hy te beter Voorwaarden bedingen zou konnen. Men kwam, eindelyk, op den dertigsten van Grasmaand, overeen, om den Hertog van Saxen, tot eenen erflyken Beschermheer en Keizerlyken Stadhouder van de Landstreeke Westergo aan te neemen. Men beloofde ‘alle Steden en Sloten, ten allen tyde, voor hem open te zullen houdenGa naar voetnoot(5). Men gaf | |
[pagina 314]
| |
hem regt, om nieuwe Sloten en vastigheden te stigten. Men stondt hem verscheiden' Excynzen toe, tot beter onderhoud van zynen Vorstelyken Staat. Hy bedong de magt om Regt te doen, de Geregten alomme te zetten, en geld te munten, naar zyn welgevallen: ook dat alle Leenen voor hem moesten verheergewaad wordenGa naar voetnoot(v).’ Albrecht stelde, niet lang hierna, Willebrord van Schomberg, tot zynen Stedehouder, aan, en deeze bragt het overig gedeelte van Friesland ook haast tot onderwerpingGa naar voetnoot(w). Keizer Maximiliaan beval den Friezen en Groningers in 't algemeen, den Hertoge van Saxen, | |
[pagina 315]
| |
voor hunnen Gouverneur en Potestaat, te erkennenGa naar voetnoot(x). Leeuwaarden, van Groningen geholpen, wederstreefde 't Keizerlyk bevel, eenigen tyd. Leeuwaarden werdt egter eerlang tot onderwerping gebragtGa naar voetnoot(y). DochGa naar margenoot+ Groningen bleef weigerig. Zig nogtans, niet in staat vindende, om de Saxische magt, met geweld, te keer te gaan, vonden de Groningers geraaden, zig op nieuws te werpen, in de armen van den Bisschop van Utrecht, hunnen ouden Heer. Te meer reden was hier toe, alzo Maximiliaan en de Hollanders thans zo veel gezags niet meer hadden in 't Stigt, als zy, kort na de Vrede des jaars 1483, gehad hadden. De Hollandsche bezetting, welke op ééne der Poorten van Utrecht lag, was, in 't jaar 1489, door de Stedelingen, die zig ongaarne dus gebreideld zagen, verdreeven: en Fredrik en Floris van Ysselstein hadden, sedert, te vergeefs, gepoogd, deeze Poort wederom in hun geweld te krygenGa naar voetnoot(z). Bisschop David van Bourgondie, Oudoom van den Aartshertoge Filips, was ook, op den zestienden van Grasmaand des jaars 1496, in hoogen ouderdom, overleeden, en het Kapittel hadt, op den dertienden van Bloeimaand daar aan volgende, Fredrik van Baden, tot Bisschop verkoorenGa naar voetnoot(a). Hy was vermaagschapt met het Huis van Oostenryk, zynde gebooren uit eene Zuster van Keizer Fredrik; | |
[pagina 316]
| |
doch deeze maagschap verhinderde hem niet, de hulde der Groningers, die van ouds Onderzaaten van 't Stigt geweest waren, te ontvangenGa naar voetnoot(b). Ook was hy gestoord op den Hertoge van Saxen, wiens stroopend Leger, onlangs, in Overyssel gevallen; doch, door de Gelderschen en Stigtschen, onder beleid van Hertoge Karel, wederom verdreeven wasGa naar voetnoot(c). |
|