Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII. Aanslag van den Stadhouder, om 't Kaas- en Broods- Volk uit Alkmaar te verdryven.De Stadhouder Egmond maakte zig, in den aanvang des jaars 1492, gereed, om het Kaas- en Broods- Volk, van Alkmaar, te doen verhuizen. Doch alzo men, in deeze Stad, kennis van zynen toeleg gekreegen hadt, werdt 'er eenig volk in hinderlaagen gelegd, langs den weg, dien hy door moest. En hy zou verrast geweest zyn, zo hy niet, by tyds gewaarschuwd zynde, eer hy aan de laage kwam, te rug gekeerd was. De Kennemers en WestfriezenGa naar margenoot+ begreepen, ondertusschen, uit deezen toeleg, dat men hun geene voldoening dagt te geeven, maar met geweld onder de knie zogt te krygen. De aftogt des Stadhouders egter deedt hun den moedryzen: en zy beslooten, iets van gewigt te onderneemen, eer hy in staat zyn kon, om hen met grooter magt teGa naar margenoot+ keer te gaan. Binnen Haarlem, eene der naaste en aanzienlykste Steden van deezen oord, hadden zy eenigen aanhang onder de Burgerye. Men vondt derhalven geraaden, zig ook van deeze Stad te verzekeren. Op den derden van Bloeimaand, trok het Kaas- en Broods- Volk, in grooten getale, uit Alkmaar, en kwam, des avonds omtrent agt uuren, voor Haarlem, begeerende binnen gelaaten te worden. De Vroedschap, byeen geroepen zynde, besloot eenpaariglyk, hun verzoek af te slaan. Doch eenigen uit de Burgery sloegen de Kruispoort | |
[pagina 279]
| |
open, en lieten de Kennemers en Westfriezen binnen. De woeste menigte, vermeerderd door een groot getal Haarlemmers, nam terstond gang naar 't Stadhuis, welk haast overweldigd werdt. De Schout en Rentmeester KlaasGa naar margenoot+ van Ruiven, een Schepen Pieter Thomaszoon, en zyn Broeder Andries werden, by deeze gelegenheid, doodgeslaagenGa naar voetnoot(n). Men verhaalt, dat het lyk van den Schout, in stukken gekapt zynde, zyner Huisvrouwe, in eene mande, met een wreed en schimpend byschriftGa naar voetnoot(1), t'huis gezonden werdt. Zo bitter waren thans de gemoederen, en zo zeer was men vooral gebeeten op de Graaflyke Rentmeesters. 't Zy dat het graauw den Dienaar, ten onregte, de schuld zyns Meesters deedt boeten: 't zy dat de Rentmeesters inderdaad hunnen last te buiten gegaan waren, en der Gemeente meer afgeperst hadden, dan hun bevolen was. Walich Dirkszoon, zig noemende van Brederode, die den opstand in Alkmaar hadt verwekt, hadt ook hier den Schout helpen doodslaan: 't welk hy, eerlang, met den hals boeten moestGa naar voetnoot(o). De volgende nagt werdt, met plonderen en vernielen van Huizen en Huisraad, doorgebragt. Zelfs ontzag men zig niet, der luiden Brieven te scheuren, en 'er de zegels af te rukken. Op 't Stadhuis ook, werden de Wees- en Thesauriers-Kamers en Kisten opgeslaagen, en veele Brieven ges- | |
[pagina *5]
| |
Woede van 't Kaas- en Broods- Volk, te Haarlem, in 't jaar 1492.
| |
[pagina 280]
| |
scheurd. Doch des anderendaags, werdt dit plonderen gestuit, en orde op 't bewind der Stad gesteld. Uit het Noorden van Holland, vloeide, van dag tot dag, meer volks naarGa naar margenoot+ Haarlem. Men besloot, derhalven, zig ook van Leiden meester te maaken. De Stadhouder, vermoeden of kennis hier van gekreegen hebbende, was, met eenige Edelen en Knegten, in Leiden gekomen, en hadt een Blokhuis, buiten de Rynsburger-Poort, alwaar de aanval zou moeten geschieden, opgeworpen, en daarenboven de wallen en toorens, van bussen en ander Krygsgereedschap, behoorlyk voorzien. De Kennemers en Westfriezen trokken, onder de banieren van Haarlem en Alkmaar, ten getale van drieduizend, op den agtsten van Bloeimaand, des avonds, uit Haarlem, verzeld van eenige aanzienlyke Burgers, en veelen uit het graauw. Te Noordwyk, vernagt hebbende, kwamen zy, des anderendaags, voor Leiden. 't Gelukte hun, in den eersten aanval, het Blokhuis buiten de Rynsburger-Poort te veroveren, en de naaste Huizen in te neemen. Doch dus na gekomen, werden zy zo vinnig van de vesten beschooten, dat zy te rug weeken, en eerlang, hals over hoofd, aan 't vlugten sloegen, zig, wyd en zyd, zonder orde, vaneen verspreidende. De Stadhouder joeg hen wel na, en bekwam eenige gevangenen; doch zo veelen niet, als hem in handen zouden hebben moeten vallen, wanneer de aftogt in orde geschied was. De vlugtenden kwamen grootendeels wederom binnen Haarlem, alwaar zy, sedert, leggen bleeven. |
|