Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
gen hadden, den Heere van Polhain, te Gouda, voor ‘dat het langduurig beleg van Rotterdam, en andere rampen van den tegenwoordigen tyd de welvaart en neering, van onder 's Lands Ingezetenen, verbannen hadden. Zy vertoonden hem, dat de Handwerken stil stonden, doordien veele Poorters, te Schiedam en te Gouda, in bezetting moesten blyven leggen. Dat het platte Land, waaruit de Steden een groot deel haarer welvaart trokken, woest lag, en geen voordeel gaf. Dat de landhuuren onbetaald bleeven. Dat de Steden ook geene Renten meer voldoen konden, en alomme buiten 's Lands bekommerd werden. Dat de Vlaamsche Kaapers, met naame die van Sluis, de Scheepvaart onveilig maakten, en dat de leevensmiddelen, ondertusschen, hand over hand, duurer werden. 't Slot deezer klagte was een ernstig verzoek, dat 'er toch een spoedig einde van den bangen binnenlandschen Kryg gemaakt mogt worden: op dat, de rust in Holland hersteld zynde, 's Lands welvaart eens wederom bloeyen mogt, als te vooren. Polhain, den Steden niets dan goede woorden weetende te geeven, verzekerde haar egter, dat de Rotterdammers, t'einde adem gevogten, haast tot de overgaave genoodzaakt zouden wordenGa naar voetnoot(r). Terstond hierna, deedt hy allen Rotterdammeren, die zig onder de gehoorzaamheid des Roomsch-Konings begeeven wilden, schriftelyk vergiffenis | |
[pagina 258]
| |
aanbieden: 't welk zo veel te weeg bragt, dat de Burgery Jonkheer Frans op 't ernstigst aan boord was, om de Stad, by verdrag, op te geeven. Hy besloot 'er eindelyk toe. 't Verdrag werdt te Kapelle getekend. Volgens het zelve ‘moest Brederode met al de zynen de Stad, binnen zes dagen, ruimen, dezelve met alle haare geregtigheden den Prinse of zynen Veldheer overleverende, en alle oorlogsbehoeften agterlaatende.’ De Stadhouder Egmond kwam, op den vyfentwintigsten van Zomermaand, met zeshonderd man, van Overschie in Rotterdam: en des anderendaags verliet Brederode de Stad, met duizend en vyftig man, scheep gaande naar Sluis, alwaar hy, op den vierden dag, behouden aankwam. Dus eindigde de merkwaardige Belegering van Rotterdam, die omtrent zes maanden geduurd hadt. De Stadhouder verstelde 'er terstond de Regeering. Ook werden eenige Hoeksche gevangenen, te Delft en elders, openlyk onthalsdGa naar voetnoot(s). Onder deezen, waren Andries Lepeltak, die de Stad voor Jonkheer Frans hadt helpen bemagtigen, en hem, aldaar, sedert, als Prokureur Generaal gediend; Joris, Bastaard van Brederode, die Baljuw der Stede geweest was, en Warmbout Warmboutszoon, die, Jonkheer Frans eerst verwelkomd en der Stede sleutels voor hem bewaard hebbende, door hem, tot Burgemeester was aangesteldGa naar voetnoot(t). |
|