Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijFrans van Brederode wordt tot Hoofd der Hoekschen verkooren.Jonkheer Frans van Brederode, Broeder van Walraven, een jongeling van twee-entwintig jaarenGa naar voetnoot(1), was, in 't jaar 1478, door zyne Moeder, Jolande, op de Leuvensche Hooge Schoole besteldGa naar voetnoot(m): en hadt 'er nu omtrent tien jaaren gesleeten, toen hem, in Grasmaand deezes jaars, door eenige voornaame Hoekschen, het opperbevel over de voorgenomen' Krygstogten, opgedraagen werdtGa naar voetnoot(n). 't Was niet vreemd, dat de Hoekschen eenen Heer uit den Huize van Brederode tot hun Hoofd verkooren; doch 't mag met reden vreemd schynen, dat zy zynen ouder' Broeder, Walraven, voorby gingen. Men zou mogen agten, dat deeze de gunst des Roomsch-Konings, | |
[pagina 246]
| |
die hem onlangs Ridder geslaagen hadt, thans te zeer zogt. Ook blykt, van elders, dat Walraven zig, omtrent deezen tyd, nu en dan, ten Hove ophieldtGa naar voetnoot(o). Doch de voornaamste reden, waarom hy niet verkooren werdt, was, buiten twyfel, dat hy, wegens het inneemen van Viane door de UtrechtschenGa naar voetnoot(p), nog niet met den Burggraave van Montfoort verzoend was: 't welk eerst, in Herfstmaand deezes jaars, gelukteGa naar voetnoot(q). Jonkheer Frans, voorwendende, de wapenen, alleenlyk, te voeren, ten dienste van den jongen Filips, dien men, in 't gemeen, Philippe Monsieur noemdeGa naar voetnoot(r), begaf zig, terstond, naar Sluis, thans de algemeene verblyfplaats der Hoekschen, en der Vlaamsche ballingen. Van daar schuimde hy, langs en Vlaamsche en Zeeuwsche stroomen, op de Hollandsche Koopvaardyschepen, en bemagtigde, geduurende deezen Zomer, verscheiden' Vaartuigen der Leidenaaren, met Wolle en Schaapenvellen gelaaden. Doch in den Herfst bragt hy eene Vloot van agtenveertig Schepen in gereedheid, bemande dezelve met omtrent tweeduizend Hollanders en Vlaamingen,Ga naar margenoot+ en zeilde, den agttienden van Slagtmaand, door een onbevaaren Diep, sedert, naar hem, Jonker Fransen Gat genaamd, naar den mond der Maaze. De toeleg was, Rotterdam te bemagtigen. Doch alzo men, met de Vloot, niet verrer dan voor Delftshaven komen kon, doordien de Maas hier toege- | |
[pagina 247]
| |
vrooren lag, stapte Brederode, met agthonderd en vyftig man, aan land, trekkende, langs den Schiedamschen dyk, regt op Rotterdam aan. De Schiedamsche Poort werdtGa naar margenoot+ door eenigen, die over de bevrooren' graft den muur beklommen, wel haast overweldigd. Brederode, met de overige manschap, binnen gelaaten zynde, maakte zig, des nagts na den negentienden van Slagtmaand, in een oogenblik, van de gantsche Stad meester, zonder dat men van iemant gewaagd vindt, die, by deeze overrompeling, het leeven verloor. De Hoekschen en Vlaamingen, die scheep gebleeven waren, kwamen, des morgens, ook allen in Rotterdam: alwaar Brederode terstond orde op de Regeering stelde, zynde den Baljuw, Willem van Reimerswaale, heimelyk ter Stad uit geweeken. Ook deedt hy, zonder uitstel, arbeiden aan 't versterken der Stad: 't welk, met zo veel spoed, voortging, dat men, in den aanvang des volgenden jaars, 't geschut op de nieuwe werken planten konGa naar voetnoot(s). De Hoekschen vloeiden, midlerwyl, van alle kanten, naar Rotterdam, dat opgepropt werdt van volk. Brederode lietGa naar margenoot+ zyne manschap 't platte Land, alomme, en tot voor de poorten der Steden, stroopen. In Wintermaand, kwam Fredrik van Zevender, Baljuw van Schoonhoven, door de Kabbeljaauwschen van zyn Ampt ontzet, te Rotterdam, en bewoog Brederode, tot het onderneemen van eenen aanslag, op Schoonhoven. Men bemande terstond tien Rynschepen, negen | |
[pagina 248]
| |
tien Kromstevens, zeventien Roeijagten en zes Buizen, met omtrent duizend man, die, onder bevel van Joris, Bastaard van BrederodeGa naar voetnoot(t), den Lekstroom zynde opgezeild, in den donkeren avond, voor Schoonhoven, aan land kwamen; doch van de Burgery zo wel ontvangen werden, dat zy, met verlies van meer dan tweehonderd man, te rug deinzen moesten, en met agterlaating van het meeste stormgereedschap en eenige Vaartuigen, naar Rotterdam keerdenGa naar voetnoot(u). De Rotterdammer Hoekschen staken, daarentegen, nog voor 't einde des jaars, den brand in Delftshaven en Schoonerlo. Ook bemagtigde Jan, Burggraaf van Montfoort, het Slot te Woerden. Arend van Ysselstein bewaarde dit Slot, doch liet het, uit gierigheid, slegts door éénen Wagter, bewaaken: waarom 't verrassen van hetzelve den Burggraave weinig werks gekost hadt. Men hieldt het, ten deezen tyde, voor de de sleutel van Holland. Montsoort deedt den Hollanderen veel schade uit dit Slot, stroopende ten platten lande, of vorderende brandschatting van de naaste Dorpen en Heerenhuizen. Brederode zelf maakte hier insgelyks zyn werk vanGa naar voetnoot(v). De schamele Landman smaakte alomme de bitterste vrugten van den binnenlandschen oorlog. |
|