Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII. Nieuwe orde op de Admiraliteit, hier te Lande.De oorlog ter Zee was, tot hier toe, in Holland, in Zeeland, en in eenige andere Nederlanden, op geenen vasten voet, gevoerd geweest. Byzondere Steden en byzondere Per soonen zelfs rustten Schepen ter Kaap uit, en deeden den vyand niet alleen, maar, of uit | |
[pagina 238]
| |
onkunde of uit kwaadwilligheid, ook vrienden en nabuuren afbreuk. Onder anderen, was 't, eenige jaaren geleeden, gebeurd, dat die van Alkmaar, Hoorn, Enhuizen en Brouwershaven, een of meer schepen hebbende uitgerust, een Londensch Koopvaardyschip, in volle Vrede, genomen, opgebragt, en den buit gedeeld hadden. Waarover zy naderhand tot vergoeding van schade veroordeeld werdenGa naar voetnoot(y). Om diergelyke en andere moeilykheden te voorkomen, en te gelyk, om zig meer gezags over de Zeezaaken aan te maatigen, dan de Nederlandsche Vorsten oulings gehad hadden, besloot Maximiliaan, ten deezen tyde, den oorlog ter Zee op eenen anderen voet te brengen. By een openbaar Plakaat, op de naamen van hem en Filips, te Brugge, den agtsten van Louwmaand des jaarsGa naar margenoot+ 1487, gegeven, werdt gelast ‘dat niemant, voortaan eenige schepen ten oorlog zou mogen uitrusten, dan met toestemming van den Admiraal, en onder des Admiraals Vlagge. Dat de Admiraal, nevens den Stedehouder en mannen van Raade, door hem, ter zyner verblyfplaatse, en in elke voornaame Zeeplaats, aangesteld, regt doen zou, over alle zaaken, ter Zee en langs de Stranden voorvallende: ook zou hy het opperopzigt hebben over de Vuurbakens: en zelfs over zaaken van bevragting en loon der zeevaarenden oordeelen. Van de goede pryzen zou de Admiraal een tiende genieten: het overig deel behielden de Kaapers. | |
[pagina 239]
| |
Van de boeten, behieldt de Heer de helft aan zig. De uitrusting eener gemeene Lands Vloote zou aan den Admiraal staan. De Geregtshoven der Admiraliteit moesten, naar de Lands-Wetten en gebruiken, en by mangel derzelven, naar het beschreeven Regt, oordeelen. Hunne vonnissen waren beroep onderhevig aan den Admiraal, van wiens uitspraak men ook nog by den LandsheereGa naar margenoot* betering verkrygen kon. Voorts werdt verklaard, dat men, by deeze ordonnantie, niet verstondt, iemants regt te verkorten’. Op 't einde, gebieden Maximiliaan en Filips, dat dit Plakaat, onder anderen, ook in Gelderland en Holland, zal afgekondigd en opgevolgd worden. Alles werdt beslooten met deeze Koninglyke Spreekwyze, aan welke men, hier te Lande, nog gantsch niet gewend was: Car ainst nous plaist il estre faict: dat is, want alzo belieft het ons, dat gedaan wordeGa naar voetnoot(z). Maximiliaan beoogde dus, een nieuw Opper-Geregtshof over de Zeezaaken, in de Nederlanden, aan te stellen, welk alleen van hem afhangen zou. Vermoedelyk is 't, dat de byzondere Steden zig ongaarne zulk een voornaam deel van haar gezag zullen hebben laaten onttrekken. Ook heeft men, van eldersGa naar voetnoot(a), reden om te gelooven, dat 'er, ten zynen tyde, nog geen Admiraliteits-Hof opgeregt geweest is; en dat de Zeezaaken, nog eenen geruimen | |
[pagina 240]
| |
tyd, op den ouden voet, bestierd geworden zyn. |
|