Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
De Kabbeljaauwschen raaken, te Hoorn, wederom op 't kussen.Te Hoorn, ontstondt, omtrent deezen tyd, wederom eene hevige beroerte. Wy hebben te voorenGa naar voetnoot(a) aangetekend, dat het den Stadhouder Lalaing gelukt was, de verdreeven' Kabbeljaauwschen wederom in de Stad te brengen; doch dat deezen hadden moeten zweeren, dat zy nimmer eenige onrust aanregten, noch om Ampten kuipen zouden. Na 't vertrek des Stadhouders, waren 'er nog eenige anderen ingekomen, die deezen eed insgelyks, openlyk, op het Marktveld, de Roode Steen genaamd, hadden moeten doen. Deeze byzonderheid stiet elk, die der Kabbeljaauwsche zyde toegedaan was. Doch de Overheid bekreunde 't zig weinig, bedienende zig zelfs van veelerlei strengheden, om allen, die haar eenigszins in 't oog liepen, geheel onder de knie te krygenGa naar voetnoot(b). Op den twintigsten van Grasmaand des voorleeden jaars 1481, was 'er een zwaare brand, in de Stad, ontstaan, die feller voortsloeg, om dat de Overheid, vermoedende, dat hy door de Kabbeljaauwschen ontsteken was, om de Stad, in deeze verwarring, te bemagtigen; geene behoorlyke orde op het blusschen gesteld hadt. De Kabbeljaauwschen weeten 't naderhand den Hoekschen Regenten, dat de brand zo veele schade gedaan hadtGa naar voetnoot(c). Het wantrouwen en de tweedragt wies dagelyks aan. In 't voorjaar, niet lang voor den gewoonlyken tyd van de verkiezinge der nieuwe Regenten, die hier op goeden Vrydag geschiedt, hadt de Stadhou- | |
[pagina 210]
| |
der Lalaing die van Hoorn verbooden, voorttegaan met de verkiezinge. 't Scheen dat hy van zins was, zelf in de Stad te komen, en eenige Kabbeljaauwschen op 't kussen te helpen: waarna hy, reeds te vooren, door zoete middelen, vergeefs getragt hadt. Men paste egter geheel niet op dit verbod, en ging voort met de verkiezinge, beweerende, dat het uitstellen derzelve met der Stede-Privilegien strydig was. Lalaing, die zig ongaarne te leur gesteld zag, sloeg eenen anderen weg in, om zyn oogmerk te bereiken. Hy ontboodt de voornaamste Hoornsche Regenten, by zig, in den Haage, onder voorwendsel, dat hy zaaken van gewigt met hen te overleggen hadt. Zy toogen derwaards, zonder iets args te vermoeden; doch werden vast gehouden. Terwyl zy zaten, trok Lalaing, zo 't schynt, in persoon, naar Hoorn, veranderde de gantsche Regeering, naar zynen zin, en herstelde den Schout, Maarten Velaar, wederom in zyn Ampt. Dit gebeurde in of omtrent Hooimaand des jaars 1481. Toen de hekken zo verre verhangen waren, zag men de voornaamste Hoekschen, onder voorwendsel, dat zy de geëischte schatting weigerden te betaalen, ter Stad uit bannen. Hoorn werdt, ten deezen tyde, boven vermogen bezwaard: waar toe de Kabbeljaauwsche Regenten, niets ontzien de om ten Hove wel te staan, veel geholpen hadden. Men moest hier thans tien stuivers van ieder Pond Schots, en nog vier stuivers van 't Pond voor Ruitergeld opbrengen: daar men te vooren, in alles, niet meer dan drie of vier stuivers hadt behoeven te geeven. | |
[pagina 211]
| |
En nog reikte deeze schatting niet toe, om het aandeel der Stad in de buitengewoone lasten uit te maaken. De rykste Burgers moesten geld op rente schieten. Van maand tot maand, reisden de Burgemeesters naar Haarlem, Amsterdam en elders, om los- en lyfrenten te verkoopen. Dit bragt de Stad in merkelyke ongelegenheid. Doch de inneeming, die kort hierop volgde, hielp haar t'eenemaal onder de voet. |
|