Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
den Graave van Charolois, deedt, in den Herfst des jaars 1464, den Bastaard van Rubempré, verzeld van veertig of vyftig man, alle rappe gasten, gelyk hy zelf was, uit eene Haven van Pikardye vertrekken, en langs de Hollandsche Kusten kruissenGa naar voetnoot(c). 't Gerugt was, kort hier na, algemeen, hier te Lande, dat Rubempré last hadt, om den Graaf van Charolois te ligten, en gevangen naar Frankryk te voerenGa naar voetnoot(d). Doch Lodewyk verklaarde, sedert, dat hy niet anders voorgehad hadt, dan den gewaanden Dominikaaner, Romillé, te doen vatten. Karel hadt zig, eenigen tyd, te Gorinchem opgehouden; doch bevondt zig, op den twintigsten van Herfstmaand, in den HaageGa naar voetnoot(e). Rubempré, den mond der Maaze ingezeild zynde, was hier aan Land gestapt, hadt zig, kort te vooren, van drie of vier der zynen verzeld, naar Gorinchem begeven, terwyl de overige manschap, in 't Schip, op hem wagten bleef. Te Gorinchem, zogt Rubempré zig zo verborgen te houden, dat hy, zelfs hier door, te eer in 't oog liep. Karel gaf bevel om hem en de zynen vast te houden. Ook maakten de Hollanders zig, naar sommiger verhaalGa naar voetnoot(f), kort hier na, meester van 't Schip, neemende al het volk, dat 'er op was, in hegtenis. Doch anderen schryven, dat het Schip ontsnapte, en behouden in Pikardye te rug kwamGa naar voetnoot(g). | |
[pagina 83]
| |
Filips kreeg hier van, in den aanvang van Wynmaand, tyding te Hesdin, alwaar hy, nog dien zelfden dag, een mondgesprek met Koning Lodewyk stondt te houden. De Koning hadt veel Krygsvolk om Hesdin vergaderd: en men wil, dat hy voorhadt, Filips te doen vast houden, zo dra hy tyding zou gekreegen hebben, dat Rubempré den Graaf van Charolois geligt hadtGa naar voetnoot(h). Zeker is 't, ten minsten, dat de Hertog terstond te paard steeg, en naar Ryssel vertrok, zonder den Koning af te wagten. 't Gantsche Land waagde terstond van deezen loozen aanslag. Olivier de la Marche, Schryver der bekende Gedenkschriften, mat deszelfs snoodheid, alomme, ten breedsten uitGa naar voetnoot(i). De Predikstoelen daverden zelfs van de hevigste beschuldigingen tegen den Franschen Koning. 't Gemeen hadt 'er overal den mond vol van. Lodewyk, die zig, door deeze gerugten, 't zy waar of valsch, in zyne eer geraakt hieldt, zondt, al in Slagtmaand, een Gezantschap aan den Hertoge van Bourgondie, om herstelling van eer, wegens de gerugten, die, ten nadeele des Konings, door de Nederlanden, liepen, en te gelyk het ontslaan van Rubempré te vorderen. Voorts hadden de Gezanten last, om den Hertoge te verklaaren, dat hun Koning alleen Jan de Romillé, zynen Onderdaan, geenszins den Graave van Charolois hadt willen doen ligtenGa naar voetnoot(k). Filips toonde, | |
[pagina 84]
| |
in 't antwoord aan 's Konings Gezanten, dat hy Lodewyk van eenig slinks oogmerk verdagt hieldt. Hy beloofde Rubempré te ontslaan, zo dra zyne onschuld blyken zou. Men weet, dat hy, tot in 't jaar 1469, gevangen gezeten heeftGa naar voetnoot(l). Karel was, by 't openbaar gehoor deezer Gezanten, tegenwoordig geweest. Zy hadden zo vinnige uitdrukkingen gebruikt, tegen zyne heimelyke onderhandelingen met den Hertoge van Bretagne, dat hy, in hevigen toorn ontsteken, zig, in 't uitgaan, tegen eenen der Gezanten, deeze woorden ontvallen liet: Beveel my in 's Konings gunst. Zeg hem, dat hy my hier fraai heeft doen havenen, door zynen Kanselier; doch voeg 'er by, dat het hem berouwen zal, eer een jaar ten einde isGa naar voetnoot(m). |
|