Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXI. Stigtsche Beroerte.Het Huwelyk van den Graave van Charolois hadt hem genoodzaakt, deeze Landen, welken hy thans, in 't afzyn zyns Vaders, als algemeene Landvoogd bestierdeGa naar voetnoot(e), te verlaaten. Ook onthieldt hy zig, sedert, eenen tyd lang, in Brabant. Doch in 't volgend jaar, viel 'er iets voor, 't welk Filips zelv' drong, om zig, in persoon, herwaards te begeeven. Wy hebben reedsGa naar voetnoot(f), in 't voorbygaan, aangemerkt, dat Rudolf, Bisschop van Utrecht, zig, door het voeren van den Munsterschen Kryg, in den haat gebragt hadt by de Stigtschen. Bovenal was de Geestelykheid, die hy, door geduurige Beden, lastig viel, zeer tegen hem ingenomen. Zy hadt de Gilden en Gemeente van Utrecht op haare hand; doch de Raad der Stad, niet ongaarne ziende, dat de weelde der Geestelykheid, door het opbrengen der Bisschoplyke Beden, een weinig besnoeid werdt, hieldt het met den Bisschop. De vyf Kollegien van Utrecht weigerden eindelyk 's Bisschops beden te voldoen; spraken het banvonnis uit, over elk, dieze hun durfde afvorderen, zonder egter iemant in 't byzonder te noemen; en deeden, bedugt voor ballingschap of gevangenis, hunne vergaderplaats, by nagt, door Ambagtsluiden, die hun van de hand vloogen, | |
[pagina 48]
| |
bewaaken. Dit gebeurde, in den aanvang des jaars 1455. De Raad van Utrecht, want de Bisschop was, kort te vooren, ter Stad uit, naar 't Slot ter Horst, geweeken, geenen zin in dit waaken en vergaderen hebbende, zogt de Geestelykheid te beweegen, om het na te laaten. Doch dit vermeerderde de agterdogt der Geestelykheid, die op den vyfentwintigsten van Louwmaand, geharnast in de Domkerke byeen kwam. De Gemeente kwam hier ook, terstond, in grooten getale, samen. Men trok, gelykerhand, naar 't Stadhuis: en noodzaakte den Raad, om keuren te maaken, naar den zin der Geestelykheid en der Gemeente: die, ten overstaan der Kerkelyken, tegen de aloude gewoonte, op staande voet, van 't Stadhuis, werden afgekondigd. De Gemeente beval, ten zelfden tyde, dat men, in elke voornaame straat, een bekken zou houden; op dat men 't volk, ten getale van vyf of zesduizend gewapenden, by bekkenslag, terstond zou konnen op de been brengen, en den Raad der Stad geheellyk naar zyne hand zetten. 't Blykt niet klaar, of de Domproost, Gysbrecht van Brederode, de hand in deeze beroerte gehad hebbe, of niet. Alleenlyk weet men, dat hy de zyde der Geestelykheid tegen den Bisschop hieldt, en, kort hier na, door haar, uit den Haage, naar Utrecht, ontbooden werdtGa naar voetnoot(g). |
|