Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVI. Staat der Kerke, hier te Lande.'t Verval der Christelyke Kerke was, sedert verscheiden' eeuwen, zo algemeen geweest, dat 'er de vroomsten, by monde en geschrifte, over geklaagd hadden. Ook was het gezag der Pausen tot zulk eene geweldige hoogte gesteegen, dat 'er elk alomme den last van gevoelde. Wy hebben reeds aangemerktGa naar voetnoot(b), dat zy zig 't begeeven der openvallende Bisdommen overal aanmaatigden. 't Zelfde hadt plaats, omtrent mindere Geestelyke waardigheden. De Kerkelyke geschillen ook trokken zy, als zy 't goedvonden, voor hunne Regtbank, niet zonder verkorting van het Regt | |
[pagina 25]
| |
der gewoone Geestelyke Regteren. Dit was 't minst. Zy ondernamen zelfs, in de voornaamste Vorstendommen van Europa, uitspraak over weereldlyke zaaken te doen, onder voorwendsel, dat 'er geenen bedagt konden worden, in welken de Godsdienst niet gemengd was. Het toeneemen der Pauselyke inkomsten bragt veel toe, om hun gezag te styven. Het verleenen van verlof tot verbooden' Huwelyken en andere dingen, de inkomsten van het eerste jaar der openvallende Kerkelyke Ampten, de Tienden, de belastingen, die, van tyd tot tyd, op de Geestelykheid gelegd werden, de Kruisvaarten, van welken men, niet zonder geld, ontslaagen kon worden, het prediken der AflaatenGa naar voetnoot(c), en veele andere middelen dienden, voornaamlyk, om de Pauselyke Schatkist te vullen, en zyn aanzien te vermeerderen. Ik zwyg van de Simonie, of verkooping der Kerkelyke AmptenGa naar voetnoot(d), van welke men verscheiden' Pausen geregtelyk overtuigd heeft. De Rykdommen der Pausen vloeiden neder op de Kardinaalen, en vervulden het Roomsche Hof met pragt en weelde, die eerlang eene algemeene ongebondenheid der zeden te weeg bragten: terwyl regtschaapen Godsvrugt en waare geleerdheid verre te zoeken waren. In de byzondere Bisdommen was het niet beter gesteld, dan te Rome. De Bisschoppen, gelyk aan hunnen Geestelyken Vader, den Paus, waren meest | |
[pagina 26]
| |
gezet op de uitbreiding en bevestiging van hun weereldlyk gebiedGa naar voetnoot(e). Wy hebben gezienGa naar voetnoot(f), dat de Bisschoppen van Utrecht, Rudolf en Zweder, geene geweldenaaryen te schandelyk rekenden, om zig van 't bewind hun opgedraagen te verzekeren. De Proosten, de Dekens en allen, die eenig Geestelyk Regtsgebied onder de Bisschoppen oefenden, volgden derzelver voorbeeld, poogende hun gezag, ten nadeele der weereldlyken, langs hoe meer, uit te breiden. De Kloosterlingen, die voorgaven der weereld afgestorven te zyn, stapelden schatten op schatten, en verliepen zig, door weelde dartel geworden, in veelerlei ongebondenheidGa naar voetnoot(g). Hier te Lande, waren zy bezitters van de meeste Landeryen, en dreeven allerlei neering en KoophandelGa naar voetnoot(h), tot groot nadeel der andere Ingezetenen, die, zwaarer lasten te draagen hebbende, nimmer tegen de Monniken markten konden. 't Gemeen, zo kwaad een voorbeeld hebbende aan zyne Voorgangers, bekreunde zig even luttel met het beschaaven en verbeteren zyner bedorven' zeden. De Godsdienst der meesten, die den naam nog droegen van vroom, bestondt in 't eeren van de Beelden en Overblyfsels der Heiligen, en in het bezoeken van Kerken en andere Godsdienstige Gestigten. Het opregten en begiftigen van Kerken en Kloosteren, de Godsdienstigheid der voorgaande eeuwen, begon, meer en meer, buiten ge- | |
[pagina 27]
| |
bruik te raaken. Men zag eindelyk, laat genoeg, dat men de Geestelykheid reeds te ryk gemaakt hadt. Het gezag der Kerke in Geloofszaaken was thans de Hoofdleer van den Godsdienst: en men hadt zelfs middel gevonden, om byna alles wat men wilde tot het Geloof te betrekken. Zodanig was de staat der Kerke in 't algemeen, en ook hier te Lande. Geen wonder, dat men zo lang geroepen hadt, om eene Hervorming in 't Hoofd en in de Leden. De Kerkvergadering van Constans was reeds, ten deezen einde, in 't jaar 1414 gehouden. Doch regtte anders niet uit dan ‘dat zy, 't gezag eener Kerkvergadering boven het Pauselyk stellende, éénen Pauskoos, in de plaats van drie anderen, die elkanderen den myter betwisteden; dat zy den Kerkelyken ban uitsprak, tegen zulken, die beweeren durfden, dat de Kerk de magt niet hadt, om het Avondmaal onder ééne gedaante te doen houden; en dat zy Jan Hus en Hieronimus van Praag ten vuure doemde, voornaamlyk, naar 't schynt, om dat deezen de Kerkelyke heerschzugt, grootheid en weelde ernstig veroordeeld hadden.’ Want het blykt niet, dat Hus, ten minsten, eenig vastgesteld Leerstuk der Roomsche Kerke hebbe tegengesproken. |
|