Jan van Domburg wordt onthalsd.
Filips, zig naar Zeeland begeven hebbende, om, van Stad tot Stad, de Graaflyke Vierschaar te spannen, hoorde, te Middelburg gekomen, zwaare klagten over Heere Jan van Domburg, die van veelerlei geweldenaaryen, en zelfs van moord en doodslag, beschuldigd werdt. De Hertog beval hem te vatten; doch hy, gewaarschuwd, vloodt, met vyf of zes van de zynen, in de Kerk der Minderbroederen, versterkte zig op den Tooren, en voorzag zig van voorraad, als wilde hy hier eene belegering afwagten. Ook liet Filips den Tooren omsingelen; doch niet beschieten, uit ontzag voor de heiligheid der plaatse. Drie dagen duurde dit beleg; en Domburg stondt een en andermaal op 't punt, om zig over te geeven; doch werdt geduuriglyk wederhouden, door zyne Zuster, eene Non, die hem, ten aanhooren van den Schryver, uit wien wy dit verhaal ontleenen, meermaalen toeriep ‘dat hy zig liever vegtender hand behoorde te laaten dooden, dan zynen Huize de schande aan te doen, van zig, door beuls handen, van 't leeven te laaten berooven.’ Egter gaf Heer Jan zig eindelyk op, in 's Hertogs genade, die zyn geding opmaakte, en hem, daar na, openlyk op de markt, onthalzen deedt. Zyne Zuster verwierf, met smeeken, het doode lyk nog, welk in gewyde aarde begraaven werdt.