Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
handen vol werks, aan het stillen van eenen Oproer, te Leiden. Floris van Boshuizen, Schout der Stad, was den Hoekschen toegedaan, en waarschynlyk hierom, hoewel ook om het openen van zekere Koffer, die, door den Rentmeester van Noordholland, verzegeld. wasGa naar voetnoot(n), in den haat geraakt van Hertoge Filips, die het Schoutampt, onlangs, aan Simon Fredrikszoon hadt opgedraagen. Deez' hadt zynen Lastbrief te Leiden doen afkondigen; doch Boshuizen hadt de wettigheid van denzelven in twyfel getrokken, en was ten Hove gereist, om 'er Vertoogen tegen te doen, na dat hy een' Onderschout, in zyne stede, aangesteld hadt. Simon Fredrikszoon liet zig, in zyn afzyn, door den President de Wilde, in zyn Ampt, bevestigen, en stelde insgelyks eenen Onderschout aan. Dus hadt men twee Schouten en twee Onderschouten, op éénen tyd, te Leiden, die elk hunnen aanhang hadden. De Hoekschen hielden Boshuizen, de Kabbeljaauwschen Simon Fredrikszoon voor wettigen Schout. De andere Regenten der Stad waren ook verdeeld: en uit hoofde der gemeene partyschap, en ter oorzaake van eenige byzondere geschillen, zeer tegen elkanderen verbitterd. De eene en de andere party bragt, eindelyk, zynen aanhang uit de Burgery in de wapenen, en op den eersten van Hooimaand, trok men op tegen elkanderen. De Kabbeljaauwschen, die verre te kort geschooten zouden zyn, waren versterkt geworden, door eenige manschap uit | |
[pagina 11]
| |
Delft en uit den Haage, hun door den President de Wilde toegeschikt, en hadden zig, met Jan van Wassenaar, Heere van Voorburg, aan 't hoofd, op de Breêstraat, by 't Stadhuis, geplaatst. De Hoekschen, die op de nieuwe Straat by de Hooglandsche Kerk samen getrokken waren, begaven zig, van daar, naar de Breêstraat, om de Kabbeljaauwschen aan te tasten. Op de Koorenbrugge gekomen, hieldt Gerrit Potter hen staande, voorgeevende gelast te zyn, om met hen van vrede te spreeken. De Hoekschen toonden zig gereed hier toe. Doch terwyl hy over en weder ging, werden zy, onvoorziens, overvallen van de gantsche magt der Kabbeljaauwschen, die zo sterk op hen indrongen, dat zy tot aan en op S. Pankras Kerkhof wyken moesten, alwaar men hen, naar 't schynt, uit ontzag voor de heiligheid der plaatse, niet beledigen durfde. Een Priester vertoonde zig in 't harnas onder de Hoekschen, roepende en tierende geweldiglyk tegen den President en Raaden van HollandGa naar voetnoot(o). Eenige Hoekschen waren gesneuveld, in deeze gelegenheid. Meer waren 'er gewond, en wel honderd en twintig gevangen genomen. Jan Danielszoon, een deezer gevangenen, en Zwaager van den Schout Boshuizen, werdt, met nog twee, sedert, in den Haage onthalsd. Met eenige anderen, zou men denzelfden gang gegaan hebben; doch Frank van Borselen verwierf hun 't leeven. Zy werden dan, eenigen tyd, in ruimer of | |
[pagina 12]
| |
enger hegtenis gezeten hebbende, ontslaagenGa naar voetnoot(p). Egter kwam niemant, zonder 't betaalen van Losgeld, vry. Deeze strengheid was oorzaak, dat de Hoekschen in Leiden zig, eenen tyd lang, stil hielden. |
|