Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXX. Vrede tusschen Hertoge Filips en den Bisschop van Utrecht. Verhaal van de scheuring in 't Stigt, na de dood van Bisschop Fredrik.Vooraf schynt egter de Bisschop van Utrecht ook met hem bevredigd geworden te zynGa naar voetnoot(h): waar toe hem, by den Zoen tusschen Filips en Jakoba, gelyk wy gezien hebben, gele genheid gelaaten was. Wy hebben reeds, met een enkel woord, gewaagd van het deel, welk de Stigtschen, in de beroerten deezer tyden, | |
[pagina 492]
| |
gehad hebben. Doch de veranderingen, binnen eenige jaaren, in 't Stigt, voorgevallen, zyn zo merkwaardig, dat zy wel een weinig omstandiger verdienen ontvouwd te worden. Bisschop Fredrik, het Bisdom, dertig jaaren agtereen, loflyk bestierd hebbende, was op den negenden van Wynmaand des jaars 1423, overleedenGa naar voetnoot(i). Het Kapittel in Slagtmaand byeen geroepen zynde, om eenen nieuwen Bisschop te verkiezen; deeden zig verscheiden' mededingers naar den myter op, die ieder, volgens gewoonte, door een' of eenigen der nabuurige Mogendheden, gedraagen werden. Rudolf van Diephout, Kanonnik te Keulen, en Zweder van Kuilenburg, Domproost te Utrecht, kwamen, onder allen, meest in aanmerking. Rudolf hadt de meeste stemmen, zelfs die van Zweder, welke verklaard hadt, dat men geen' bekwaamer' Bisschop zou konnen vindenGa naar voetnoot(k). Rudolf werdt dan, met meerderheid van stemmen, verkooren. Men gaf den Paus, Martyn den V, terstond kennis van de verkiezing, en verzogt hem, den verkooren Bisschop te willen bevestigenGa naar voetnoot(l). De Paufen hadden zig, sedert eenigen tyd, een ongewoon gezag aangemaatigd, het begeeven der Bisdommen, uit eigen' magt, en zonder de Geestelykheid, of de Gemeente der byzondere Kerken, te kennen. Martyn was, zo zeer als iemant zyner Voorzaaten, op het behouden van dit gezag gesteld, en | |
[pagina 493]
| |
weigerde hierom eenen Bisschop te bevestigen, die, door de Geestelykheid, verkooren was. Men vertoondé hem wel, dat haar, van rechte ende onder gewoonte, die kiesinge eens Bisschops hekent was toe te behoirenGa naar voetnoot(m). Doch 't mogt niet baaten. Martyn droeg, kort hier na, het Bisdom van Utrecht op aan Raban, Bisschop van Spiers; en deeze, verneemende, dat het Stigt in hevige partyschappen verdeeld was, liet zig, zonder veel moeite, beweegen, om zyn Regt aan Zweder van Kuilenburg af te staan, die hem, daartegen, zyne Domproostdy opdroeg. Zweder verwierf, sedert, door geschenkenGa naar voetnoot(n), Bullen van den Paus, by welken hy, in 't Bisdom, bevestigd werdtGa naar voetnoot(o). Hier op volgde eene openbaare scheuring in 't Stigt. De Geestelykheid der Stad Utrecht onderwierp zig aan 's Pausen welbehaagen, en erkende Zweder voor BisschopGa naar voetnoot(p). Doch het overig gedeelte van 't Stigt bleef Rudolf aanhangen, en beriep zig van Martyns uitspraak op de Kerkvergadering en op den Paus, die aldaar zyn zou; bitterlyk klaagende, dat de Paus, die het Hoofd der Kerke heeten wilde, door bedrieglyk en logenagtig aanbrengen misleid, hun goed regt weigerdeGa naar voetnoot(q). Martyn was, over deeze klagten, zo gestoord, dat hy alle Kerkelyke diensten verboodt, in zulke plaatsen des Bisdoms, daar Zweder niet erkend werdt. En sommigen gehoorzaamden | |
[pagina 494]
| |
dit bevel, uit ontzag voor den Paus, terwyl anderen den dienst bleeven waarneemenGa naar voetnoot(r). Zweder ondertusschen, zig meester gemaakt hebbende van 't Slot ter Horst, noodzaakte eerlang de Steden Amersfoort en Reenen, en ten laatsten ook de Stad Utrecht hem als Bisschop te ontvangen. Toen hy, in Oogstmaand des jaars 1425, zyn intreede in deeze Stad deedt, volgde hem zo groot een getal van ballingen, dat 'er terstond een geweldig oproer ontstondt, in welk de Burgemeester Barend Proois, die krank te bedde lag, gevaarlyk gewond, en kort daar na, terwyl hy de laatste Kerkgeregten ontving, wreedelyk van 't leeven beroofd werdtGa naar voetnoot(s). Hy hadt de zyde van Rudolf gehouden, die, kort te vooren, uit Utrecht geweeken was. Zweder nam alles, wat 'er dien dag geschied was, voor zyne rekening, en verdedigde het als wel gedaan, onaangezien hy plegtiglyk beloofd hadt, by zyne intreede, geene ballingen, nevens zig, te zullen laaten inkomenGa naar voetnoot(t). Ook hadt hy, zo men getuigd vindtGa naar voetnoot(u), gepoogd, den Burgemeester Proois, met eigen' handen, te dooden; doch was 'er, met veel moeite, in gestuit geworden. Veele andere geweldenaaryen bedreef hy, in den tyd van tien maanden, die hy te Utrecht zat, van welken het weekelyks bannen en vervloeken | |
[pagina 495]
| |
van zynen mededinger, Rudolf, een der minsten wasGa naar voetnoot(v). Ook verbondt hy zig met de Kabbeljaauwschen in Holland, inzonderheid met Jan en Willem van Egmond, zyne Bloedverwanten, en sedert ook met Filips, Hertog van BourgondieGa naar voetnoot(w), die terstond zyn werk maakte, om den aanhang van Rudolf, en de vrienden der Hoekschen in 't Stigt, met geweld, aan te tasten. Amersfoort, door Zweder, aan de Egmonden afgestaan, werdt, naderhand, door den Hertoge van Bourgondie, eenen tyd lang, vrugteloos belegerdGa naar voetnoot(x). Zweder maakte zig, binnen kort, zo gehaat in Utrecht, dat men eenen toeleg smeedde, om hem uit de Stad te houden, en Rudolf in den Bisschoplyken Zetel te herstellen. Dit gelukte, in den Zomer des jaars 1426, door beleid van Jan van Renesse van RynouwenGa naar voetnoot(y). Rudolf werdt eerst door de Ridderschap en de Stad van Utrecht, en door de Ridderschap en Steden van Overyssel, en naderhand ook door de Geestelykheid, tot Postulaat, Ruwaard en Beschermer van 't Bisdom, aangenomenGa naar voetnoot(z), en Zweder alle Regtsgebied ontzeidGa naar voetnoot(a). Zweder vestigde, sedert, den stoel des Bisdoms te DordrechtGa naar voetnoot(1), werwaards | |
[pagina 496]
| |
hem eenige Kanonniken volgden. Ook werdt hy van den Kabbeljaauwschen aanhang, in 't algemeen, voor wettigen Bisschop erkendGa naar voetnoot(b). Rudolf, die nu, in 't Over- en Nederstigt, volkomen meester was, verbondt zig met Vrouwe Jakoba en de HoekschenGa naar voetnoot(c), en haalde zig, hier door, den haat van Hertoge Filips op den hals. 't Beleg van Amersfoort duurde tot in den Zomer des jaars 1428. De Haarlemsche, Amsterdamsche en Hoornsche Poorters, ook die van GrootebroekGa naar voetnoot(d), toen allen yverig Kabbeljaauwsch, kwamen te schepe voor Spaakenburg, bemagtigden Bunschooten, en voorzagen de belegeraars van monden krygsbehoeftenGa naar voetnoot(e). De Amsterdammers in 't byzonder hielden, sedert eenigen tyd, een groot Oorlogschip, eene Katte genaamd, in den mond van de Eem, waar door der Stad de toevoer te water afgesneeden werdtGa naar voetnoot(f). Egter moest het beleg, door den dapperen tegenstand der belegerden, eerlang opgebroken wordenGa naar voetnoot(g). Volgens sommigenGa naar voetnoot(h), werdt de Vrede, tusschen Hertog Filips en Bisschop RudolfGa naar voetnoot(i), in den Winter des jaars 1428, getroffen. Doch men sloot toen, en | |
[pagina 497]
| |
naderhand meermaalen, slegts een BestandGa naar voetnoot(k). Uit het oorsprongklyk verdrag, welk nog voor handen isGa naar voetnoot(l), blykt, dat de Vrede, niet voor Louwmaand des jaars 1430, getekend werdt. De Bisschop beloofde, by dit Verdrag ‘in gezelschap van de Overheid der Stigtsche Steden, den Hertoge eene halve myl buiten Utrecht, te zullen ontmoeten, en hem knielende om vergiffenis te zullen smeeken. Voorts zou men hem, met Kruissen en Vaanen, inhaalen, en zyne banier, drie dagen agtereen, doen stellen op de Poorten van Utrecht, Amersfoort en Reenen.’ Doch men vindt niet, dat Filips, sedert, het naarkomen van dit deel des verdrags gevorderd heeft. Ook schynt het Verdrag, niet door de Hollandsche Steden, bezegeld te zyn. Filips hadt het haar, reeds in 't jaar 1429, doen afvergen. Doch zy hadden geenen zin, om de schade te vergoeden, die de Hollanders den Stigtschen, in 't vervolg, zouden aandoen, anders dan elke Stad op zig zelve, en voor haare eigene Ingezetenen. Ook wilden zy verzekering hebben voor de vergoeding der schade, die de Stigtschen den Hollanderen, geduurende 't Bestand, hadden aangedaanGa naar voetnoot(m). En 't schynt, dat deeze eischen de bezegeling van 't Verdrag gestremd hebben. De scheuring in de Utrechtsche Kerk duurde nog eenigen tyd. Doch Rudolf vervolgde zyne zaak zo ernstig | |
[pagina 498]
| |
aan het Roomsche Hof, inzonderheid na de dood van Martyn den V, dat hy, door Eugeen den IV, in 't Bisdom bevestigd werdtGa naar voetnoot(n). Zweder beriep zig ook, op zyne beurt, van Eugeens uitspraak, op de Kerkvergadering, die toen te Bazel werdt gehouden. Hy trok zelfs in persoon derwaards; doch overleedt 'er, in 't jaar 1433Ga naar voetnoot(o), of 1434Ga naar voetnoot(p). De Kanonniken van zynen aanhang verkooren, in zyne plaats, Walraven van Meurs: die, na 't afzetten van Eugeen, door Felix den V, in 't Bisdom bevestigd werdt. Hy hieldt ook nog eenige jaaren zynen zetel te DordrechtGa naar voetnoot(q); doch alzo hy nimmer eenig bewind in 't Stigt kon magtig worden, werdt hy hier slegts van weinigen erkend. Hy overleedt, te Arnhem, in 't jaar 1456Ga naar voetnoot(r). |
|