Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijBeleg van Utrecht. 1345.Graaf Willem, zig behoorlyk in staat gesteld hebbende, sloeg terstond het beleg voor Utrecht, op den elfden van Zomermaand des jaars 1345; en regtte dertien Stormtuigen op, met welken hy de Stad, vyf weeken lang, beukte. Die van binnen weerden zig dapperlyk. De Graaf, op eenen donkeren nagt, digt onder de wallen gekomen zynde, om de diepte der graft te peilen, werdt, met eenen pyl, in eene zyner hielen, gewond. Midlerwyl hadt Robert van Arkel kennis van den toestand der Stad gegeven aan den Bisschop: die zig terstond herwaards begaf, en Jan van Henegouwen, Heer van Beaumont, 's Graaven Oom, bewoog, om met Graave Willem, over eene Vrede te handelen. 't Gelukte hem alleenlyk een Bestand te sluiten, tot S. Maarten aanstaande, zynde den elfden van Slagt- | |
[pagina 258]
| |
maand, binnen welken tyd, men nader in onderhandeling treeden zouGa naar voetnoot(v). De GraafGa naar margenoot+ sloot egter 't Bestand niet dan onder voorwaarde, dat vierhonderd Burgers, in ligte kleeding, ongegord, blootshoofds en barrevoets, hem, voor zyne Tent, op de knieën, om vergiffenis zouden komen smeekenGa naar voetnoot(w); gelyk geschiedde. SommigenGa naar voetnoot(x) voegen 'er by, dat 'er twintig Roeden van de Stads muur moesten afgebroken worden, en dat 'er eene geheele Straat, lang daar na, nog de Hollandsche Straat genaamd, aan den Graave werdt afgestaan. 't Beleg werdt, op den eenentwintigsten van Hooimaand, opgebrokenGa naar voetnoot(y). Doch de verdere onderhandeling met den Graave bleef agter: alzo hy, kort hier na, den togt naar Friesland beoosten de Zuiderzee, welk wy, voortaan blootelyk Friesland zullen noemen, ondernam, in welken hy sneuvelde. |
|