Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |
ten, gelyk wy gezien hebben, den Landen, nu en dan, merkelyke voordeelen aan; doch hielden ook, aan de andere zyde, de Landzaaten in geduurige vrees voor Oorlog, en joegen hen op kosten, die, by de spaarzaame menigte, dikwils noodeloos gekeurd, en ongaarne gedraagen werden. Wy hebben reeds gezienGa naar voetnoot(b), dat de Hollanders en Zeeuwen, in 't jaar 1310, plat uit weigerden, den Graave in Vlaanderen ter Heirvaart te volgen: en schoon zy dit naderhand deeden, gaven zy egter genoeg te kennen, dat de groote kosten, die de Graaf, van tyd tot tyd, maakte, hun tegen de borst waren. Want niet vergenoegd met veel gelds aan 't voeren van uitheemsche Oorlogen te spillen, hieldt hy geduurig Steekspelen binnens Lands; 't welk niet zonder veel omslags en kosten geschieden kon, en daarom der Gemeente lastig viel. Ook stondt het der Geestelykheid tegenGa naar voetnoot(c), als strydig met de Kerkelyke wetten. In 't jaar 1322, woonde de Graaf de Krooning van Karel den IV, Koning van Frankryk, by, verzeld van veele Hollandsche EdelenGa naar voetnoot(d), die geene kosten spaarden, om 's Graaven luister te helpen vermeerderen. Men vindt aangetekend, dat de Graaf het Hof, by deeze gelegenheid, vermaakte, met de vertooning van eene Zeeuwsche Vrouw, zo groot, dat mannen kinderen by haar geleeken: en zo sterk, dat zy, in elke hand, eene Ton Hamburger bier droeg, en eenen balk, dien agt mannen niet | |
[pagina 206]
| |
heffen konden, bragt, waar zy hem hebben wildeGa naar voetnoot(e). Doch de Huwelyken van 's GraavenGa naar margenoot+ drie Dogteren, die, omtrent deezen tyd, kort na malkanderen, geslooten werden, vielen den Landen zo kostbaar, dat men 'er alomme heimelyk, en by de Kennemers openlyk over morde. Twee deezer Dogteren werden, in 't jaar 1324, uitgehuwelykt: ééne, Joanna genaamd, aan Willem, Graave van Gulik, en ééne, Margareet geheeten, aan Lodewyk van Beyeren, wien, in 't jaar 1314, de Keizerlyke waardigheid opgedraagen was. Van het Huwelyk der derde, Filippa genaamd, zullen wy terstond nader spreeken. Wy hebben reeds, by eene andere gelegenheidGa naar voetnoot(f), aangetekend, dat de Graaven gewoon waren, eene Bede of eisch van de Landzaaten te doen, wanneer zy eene Dogter uithuwelykten. Dit geschiedde ook tegenwoordig. De Graaf trok, in 't jaar 1323, Holland en Zeeland door; in de Steden en ten platten Lande, zogenaamde vrywillige Giften vorderende. 's Lands Handvesten bepaalden de grootte der Giften, in diergelyke gelegenheden. Doch 't is waarschynlyk, dat de Graaf nu meer eischte, dan by de Handvesten vastgesteld was. Immers, uit de oude Rekeningen der Dordrechtsche OntvangerenGa naar voetnoot(g) blykt, dat Dordrecht, alleen tot het Feest der Coninghinne vau Alemanien of Duitschland, vyfhonderd ponden Hollandsch opgebragt hadt. Of 'er Graaflyke Brieven voorhanden zyn, by welken bepaald wordt, | |
[pagina 207]
| |
hoe veel Dordrecht, in zulk eene gelegenheid, opbrengen moest, weet ik niet: doch 't is zeker genoeg, dat de Stad, op verre na, zo hoog niet geschat kan geweest zyn. Men vindt, dat Leiden maar tienGa naar voetnoot(h), Haarlem maar vyftienGa naar voetnoot(i), en Delft maar twintig pondenGa naar voetnoot(k), in zulke gelegenheden, betaalen moesten: waarom men naauwlyks twyfelen kan, of de Graaf heeft meer gevorderd, dan hy, volgens de Handvesten, vorderen kon. |
|