Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII. Oorsprong van het gezag der Hollandsche Edelen.De stap, dien de Hollandsche Edelen deeden, in het bewerken deezer merkwaardige verandering der Regeeringe, toont wel, hoe hoog hun gezag thans gesteegen was. 't Zal hier dan niet te onpas komen, kortelyk, de herkomst deezer Edelen na te spooren, en aan te wyzen, langs welke trappen, zy tot het gezag, 't welk wy hen hier zien oefenen, en 't welk, sedert, van tyd tot tyd, toegenomen is, zyn opgesteegen. Zo ver ons de oudste Gedenkschriften, wegens den Staat deezer Landen, toelichten, zyn derzelver Ingezetenen altoos in Edelen en Gemeente onderscheiden geweestGa naar voetnoot(o). De Edelen waren aanzienlyk, uit hoofde van de Ampten, welke zy bekleedden, van de landgoederen, welken zy bezaten, en van het Geslagt, uit het welk zy gesprooten waren. Onder de aloude Batavieren en Friezen, moeten Klaudius Civilis, Verritus en Malorix en verscheiden' anderen voor zulke Edelen gehouden wordenGa naar voetnoot(p). De Saxers van laater tyden waren ook onderscheiden in Edlinghen of Edelen, Frilingen of vryen, en Lassen of dienstbaarenGa naar voetnoot(q). En toen Friesland zig nog van de Wezer tot aan de Schelde uitstrekte, en der- | |
[pagina 307]
| |
halven alles vervatte, wat thans onder den naam van Vereenigde Nederlanden begreepen is, werden de Friezen, insgelyks, in Edelen, Vryen en Lieten, of dienstbaaren verdeeld. De oude Friesche Wetten, die men, waarschynlyk, tot de tyden van Karel den Grooten brengen moet, maaken 'er duidelyk gewag vanGa naar voetnoot(r). In de volgende eeuwen, tot op den tyd, van welken wy thans handelen, vindt men verscheiden' blyken, dat deeze onderscheiding heeft blyven plaats houden. Doch de dienstbaarheid begon, omtrent deezen tyd, te verminderen, en verdween, op veele plaatsen, geheellyk. Wy hebben, reeds by eene andere gelegenheid, aangemerkt, dat de Kruisvaarten hiertoe aanleiding gaven. De Slaaven verlieten hunne HeerenGa naar voetnoot(s), de dienstbaare Landluiden den ploegGa naar voetnoot(t), om naar 't Heilige Land op te trekken: welk oorzaak was, dat men vrye luiden tot de gemeene diensten huuren moest, en de Landeryen ook aan vrye luiden verpagten, uit welke laatsten, meen ik, de welgeboornen, ten platte Lande, ten minsten, voor een gedeelte, ontstaan zyn. De Edelen van deezen tyd, op dat wy tot hen wederkeeren, waren, ten deele, door 's Lands Oppervorsten, of door eenige andere voornaame Geestelyken of Weereldlyken, Ridders gemaakt, dat is, plegtiglyk bekwaam verklaard, om de wapenen te mogen voeren: 't welk met veel omslags en kosten plagt te geschie- | |
[pagina 308]
| |
den; doch allengskens min plegtig werdt. Zy waren verpligt ‘dagelyks, de mis te hooren, het lyf te waagen, om het Geloof voor te staan, Weduwen en Weezen te beschermen, tweegevegten aan te gaan, tot verdediging der verdrukte onschuld, den Keizer onderdaanig te zyn, 't Gemeenebest in stand te helpen houden, hunne Leengoederen wel te bestieren, en eindelyk, onbestraflyk, voor God en de menschen, te leeven’. Alle welke pligten hun, by hunne verheffing tot de Ridderlyke waardigheid, werden voorgehoudenGa naar voetnoot(u). In eenige derzelven, ziet men, dat onze oude Ridders groote overeenkomst hebben gehad, met de doolende Ridders, die ons, in de verzierde geschiedenissen der volgende tyden, Romans genaamd, worden afgebeeld. De Edelen, die met de Ridderlyke waardigheid bekleed waren, voerden den eernaam van Heer, voor hunnen eigen naam. De overige Edelen heetten Knaapen. De goederen, welken zy bezaten, waren niet op eenerlei wyze bekomen. Sommigen hadden dezelven, op eene gewoone wyze, door Erfenis, Huwelyk of Aankoop verkreegen. Aan anderen warenze, door 's Lands Oppervorsten, of ook wel door Graaven, toen deezen meer aanziens gekreegen hadden, geschonkenGa naar voetnoot(v): somtyds tot belooning van Krygsdiensten, somtyds om de Edelen te vaster aan de belangen der schenkeren te verbinden, of om andere redenen. Na dat | |
[pagina 309]
| |
het Leenregt ingevoerd was, hielden de Edelen deeze laatste soort van goederen ter Leen van 's Lands Graaven, die de Edelen, wanneerze hun hulde deeden en in den Kryg dienden, beschermen moesten; doch by weigering van trouwe of manschap, de Leengoederen verbeurd verklaaren konden. Dikwils gebeurde het ook, dat de Edelen, om zig te meer van de Graaflyke bescherming of gunst te verzekeren, de eerste soort van goederen, die hun in vollen en vryen eigendom toekwamen, aan den Graave opdroegen, omze van hem wederom ter Leen te ontvangenGa naar voetnoot(3). De goederen der Edelen bestonden, voornaamlyk, in Landeryen, Bosschen, Wateren en diergelyken. De Edelen woonden, veeltyds, op of omtrent deeze goederen, in een meer of min sterk en aanzienlyk Slot, om 't welk te mogen stigten, de Graaven, hier te Lande, verlof gavenGa naar voetnoot(4). De Knegten en Dienstluiden der Edelen woonden op en omtrent deeze Sloten, en bouwden de Landen der Edelen | |
[pagina 310]
| |
of bevischten hunne Wateren. Dikwils vervoegden zig ook Vryen by deeze Dienstluiden metter woon, om voordeel te trekken, uit de nog onbebouwde streeken Lands, of uit de onbevischte wateren, en om neering of handel te dryven, onder de bescherming van het Slot en van de Burgtzaaten, die 'er, veeltyds, op gehouden werden. En dit voegen van wooning by wooning, omtrent de adelyke Sloten, is de opkomst van verscheiden' Dorpen, en zelfs van voornaame Steden, hier te Lande, geweest: over welke Dorpen en Steden, de Heeren of Eigenaars der Sloten, met kennis of bewilliging der Graaven, ook Regtsgebied bekomen, en onder den naam van Heerlykheid, geoefend hebben. Aan deeze Dorpen of Steden, werdt dik wils dezelfde naam als aan de Sloten gegeven: hoewelze somtyds, naar hunne gelegenheid, ook anders genoemd werden. Nademaal nu veelen van deeze adelyke goederen of Heerlykheden, hier te Lande, zekerlyk, in haaren oorsprong, uit den boezem der Graaflykheid voortgekomen; veele anderen, door de Edelen, eerst aan den Graave opgedraagen, en toen wederom van hem ter Leen ontvangen waren, en van veele anderen de herkomst, door den tyd, onmooglyk kon aangeweezen worden, zo heeft men, in de volgende eeuwen, alle de Hollandsche Heerlykheden als Leenen der Graaflykheid beginnen aan te merken, en zelfs als kwaade Leenen, die alleen op de Mannen versterven konden, indien het tegendeel, met geene egte bescheiden, beweezen kon wordenGa naar voetnoot(w). | |
[pagina 311]
| |
Tweeërlei waren deeze Heerlykheden: hooge of vrye en Ambagtsheerlykheden. De hooge en vrye Heerlykheden oefenden hoog of straffend, de Ambagtsheerlykheden alleen middelbaar en laag Regtsgebied; wordende, in deeze laatsten, het straffend Regtsgebied, door den Graaf of zynen Baljuw, geoefend. Onder de hooge Heerlykheden, zyn 'er, vermoedelyk, verscheiden' geweest, die niet uit den boezem der Graaflykheid waren voortgekomen. Doch de Ambagtsheerlykheden schynen allen, uit Graaflyke giften of verkoopingen, herkomstig geweest te zyn. Zodanig was de toestand der Edelen. Hun gezag, in 't Lands bestier, is, naar maate dat de Graaven hunnen bystand, in den oorlog, meer behoefden, van tyd tot tyd, toegenomen. Ten tyde der eerste Graaven, schynen de Edelen, ieder in zyne Heerlykheid, de burgerlyke Regeering waargenomen te hebben, onder het opzigt des Graaven, die aan de Frankische of Duitsche Vorsten verantwoording schuldig was. Het algemeen Landbestier, dat voornaamlyk opzigt hadt op het maaken van Vrede, het voeren van Oorlog, en het vinden van middelen en manschap hier toe noodig, stondt toen wel aan den Graave; doch 't is ten hoogsten waarschynlyk, dat hy, al vroeg, een' Raad, uit 's Lands Edelen bestaande, nevens zig zal gehad hebben: gelyk men, hier van, in laater tyden, duidelyke bewyzen vindtGa naar voetnoot(x). Na dat de Hollandsche Graaven | |
[pagina 312]
| |
zwaare Oorlogen met de Stigtschen, Vlaamingen en Brabanders hadden beginnen te voeren, waar toe hun de raad en hulp hunner Leenmannen zonderling te stade kwam, wies het aanzien van 's Lands Edelen, hand over hand. De Graaven vergolden hunne diensten, met het schenken van heerlyke goederen, en met de vermeerdering hunner Voorregten. Naar maate, dat zy meer belang by 's Lands behoudenis hadden, en meer tot 's Lands bescherming konden toebrengen, bekommerden zy zig sterker, over de Regeering, en moesten 'er meer in gekend worden. Zy hielpen den Oorlog bestemmen en uitvoeren. Zy stonden over 't maaken van de Vrede, beëedigden de Verbonden, en waren 'er, gelyk men nu spreeken zou, Guarandeurs of Waarborgen vanGa naar voetnoot(y): ten bewyze, dat uitheemsche Mogendheden zig meer op het samengevoegd lighaam veeler Edelen, dan op den Graave alleen vertrouwden. Zulk een aanzien hadden de Hollandsche Edelen verkreegen, toen zy ondernamen, het Graaflyk bewind over Holland en Zeeland, aan Willem den I, op te draagen. |
|