Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. Eenige Edelen poogen Willem 't Graaflyk bewind in handen te stellen.De misnoegde Edelen beloofden zig vast weinig goeds van Graaf Lodewyks Regeering, dien zy wisten, dat Vrouwe Aleid geheel naar de oogen zag, en niets, buiten haar goedvinden, doen of laaten zou. Zy voorzagen dan, dat men hen buiten den Graaflyken raad en allen bewind zou houden, en nieuwe wetten maaken, zonder hen te kennen. De reeds gemelde Filips van Wassenaar en Jan van Ryswyk moeten voor de Hoofden der misnoegden geteld worden. By deezen hadden zig gevoegd Simon van Haarlem, Willem van Teilingen, Wouter van Egmond Albert Banjaard, en Fakob, Burggraaf van Leiden. Men besloot Graaf Willem, heimelyk, in Holland te ontbieden: en alzo de Zeeuwen zeer tot hem genegen waren, vondt men goed, hem in Zeeland het Graaflyk bewind op te draagen. Graaf Willem begaf zig wel | |
[pagina 303]
| |
haast naar Wassenaar, by Heere Filips, alwaar hy zig een korten tyd ophieldt; doch zo bedekt, dat zelfs de Huis-bedienden hem niet kenden. Twee vertrouwde Knegten bragten hem, vermomd in een slordig gewaad, en met den hoed of muts in de oogen getrokken, van daar te Schepe naar Vlaardingen. Hier lagen Zeeuwsche Schepen van het Eiland Schouwen op hem te wagten, in welken hy, met blydschap, ontvangen werdt. Men voerde hem, in aller yl, naar Zierikzee, en riep hem daar, openlyk, voor wettigen Graave uit. De Edelen en de Burgery verklaarden, by plegtigen eede, den Graave van Loon vervallen van de Voogdye: en oud en jong liep te hoop, om zyne vreugde te betuigen, over de verheffing van den wettigen Zoon van Graave Floris, dien, met een algemeen gejuich, eere en vrede, en een lang leeven toegewenscht werdtGa naar voetnoot(i). Ga naar margenoot+ Terwyl dit, in Zeeland, voorviel, arbeidden Wouter van Egmond en Albert Banjaard, in Holland, heimelyk, om de Kennemers op Willems zyde te winnen, en Vrouwe Aleid, zo wel als het jonge Paar, te Egmond, alwaar zy verwagt werden, om den Maandelykschen Kerkdienst, voor den overleeden Graave, by te woonen, te overvallen en gevangen te neemen Een andere WouterGa naar margenoot*, die Lodewyks zyde hieldt, en zig toen juist te Egmond bevondt, kreeg de lugt van deezen toeleg, en | |
[pagina 304]
| |
gaf 'er terstond kennis van aan Vronwe Aleid en haare Kinderen, die, drie dagen voor den dertigsten dag na 's Graaven dood, réeds te Haarlem gekomen waren. Gysbrecht van Amstel boodt het verlegen Huisgezin zynen dienst aan, om het te Schepe naar Utrecht te voeren, 't welk hem, sedert, duur genoeg te staan kwam. Vrouw Aleid en Graaf Lodewyk omhelsden deeze aanbieding, begaven zig, in 't holst van den nagt, uit Haarlem, en bragten 't, de Osdorpers en Aalsmeerers,Ga naar margenoot+die op hen loerden, ter naauwer nood ontslipt zynde, behouden te Utrecht. De jonge Graavin Ada, die maar agttien dagen gehuwd was geweestGa naar voetnoot(2), en nu haaren man, voor eenige jaaren, verliet, vloodt, onder de bescherming van Rogier van Meerhem, Hugo van Voorne en eenige anderen, op den Burgt te Leiden, welke Stad de Edelen, die 't met Graave Lodewyk hielden, bemagtigd hadden, zo 't schynt, na dat de Burggraaf Jakob zig voor Graave Willem verklaard hadt. Wouter van Egmond en Albert Banjaard, gantsch Kennemerland op de been gebragt hebbende, sloegen terstond het beleg voor den Leidschen Burgt. Filips van Wassenaar toog ook met zyn | |
[pagina 305]
| |
Volk derwaards. Jan van Ryswyk was kort te vooren overleeden. Alle de Rynlandsche Dorpen raakten in roere, en trokken, in groote getale, uit, om den Burgt te helpen winnen: binnen welken, men haast zo groot een gebrek aan mondkost hadt, dat men tot de overgaave besloot, zonder iets meer dan lyfsbehoudenis te konnen bedingen. Rogier van Meerhem, Hugo van Voorne en verscheiden' anderen werden gevangen gehouden, tot op de overkomst van Graave Willem, die, de vereischte orde op zyne zaaken in Zeeland gesteld hebbende, naar Holland overstak, en te Egmond van de Kennemers met open' armen ontvangen, en voor Graave erkend werdt. Vrouw Ada was, na 't overgaan van den Leidschen Burgt, Heere Willem van Teilingen, haaren Bloedverwant, in handen gesteld, die haar heuschelyk bewaaren deedtGa naar voetnoot(k). Doch toen Graaf Willem in Holland gekomen was, deedt hy haar, volgens het verhaal van sommige Kronyken, naar het Eiland Texel brengen, alwaar zy eenigen tyd bewaard, en naar haaren staat gehandeld werdtGa naar voetnoot(l). Immers zo spreeken onze Kronyken. Doch Vrouw Aleid getuigt, in den boven aangehaalden Brief, dat de Friesche gevangenis haare Dogter ondraaglyk vielGa naar voetnoot(m). Ook schynt zy niet lang op Texel gebleeven te zyn. Graaf Willem deedt naar naar Engeland voerenGa naar voetnoot(n): alwaar | |
[pagina 306]
| |
zy, eenige jaaren, opgehouden werdt. Wy zullen in 't gevolg zien, hoe veel werks het Graave Lodewyk gekost hebbe, eer hy haar wederom in zyne magt kreeg. Al het welk onze opmerking te meer verdient, om dat 'er onze Kronykschryvers geheel geen gewag van maaken. |
|