Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXX. De Haarlemmers en anderen verwoesten Schagen.orde gehouden worden, of daar vielen, nu en dan, eenige ongeregeldheden voor. De Ingezetenen van Haarlem, eenig ongenoegen opgevat hebbende tegen de Buuren van Schagen in Westfriesland, maakten een Verbond met andere Kennemers, en waarschynlyk ook met die van Alkmaar, en vielen, in den Winter des jaars 1166, in het Dorp Schagen, dat deerlyk uitgeplonderd en plat gebrand werdt. Ook werdt 'er eene menigte van Ingezetenen, ten deele omgebragt, ten deele gevangelyk medegevoerd, en alleszins wreedelyk mishandeldGa naar voetnoot(x). De Friezen, door deezen handel getergd, vereenigden hunne kragten; en trokken, niet lang hier na, over het Wed Ottervoort, vermoedelyk gelegen, omtrent het Dorp Oterleek, tusschen de Schermer en de Heer Huigenwaard, naar Alkmaar. 't SteedjeGa naar margenoot+werdt terstond belegerd. Eenige Buuren der Alkmaarderen, waarschynlyk Kennemers, schooten wel toe, om de benaauwde Stedelingen te ontzetten; doch zy verstooven, op 't gezigt van de geweldige magt der Friezen, en lieten hunne Buuren in den nood. Toen was 'er geen houden meer aan Alkmaar. Het werdt, binnen kort, overmeesterd, geplonderd en verbrand. Tagtig Alkmaarders, waarschynlyk, al de weerbaare manschap, die zig, ten deezen tyde, in 't Steedje bevondtGa naar voetnoot(y), stelden zig te weer, en vogten, als wanhoopende | |
[pagina 261]
| |
tegen de plonderende Friezen, tot dat zy allen op de plaats dood bleevenGa naar voetnoot(z). Van den brand, dien de Friezen in Alkmaar ontstaken, bleef de Kerk alleen onbeschadigd, wordende dezelve, volgens eenpaarig besluit der Friezen, verschoond. Ga naar margenoot+ Doch Graaf Floris was zo dra niet uit zyne gevangenis ontslaagen, en in Holland te rug gekeerd, of hy besloot, wraak van de Friezen te neemen. Zyne voornaamste Leenmannen en derzelver onderhoorige manschap dan op ontbooden, en eene aanzienlyke magt samen gebragt hebbende, trekt hy, door Kennemerland, en slaat zig te Schoorl, in 't gezigt van Westfriesland, ter neder, in den winter des jaars 1168. Hier hieldt hy raad met de Hollandsche Edelen, over 't beleiden van den voorgenomen togt. En 't zy, dat 'er goede raad duur was, of dat de Graaf, ten onregte wat te lang marde, eenige jonge en moedige Edelen, jookerig naar den stryd, oordeelden dat men den tyd, vergeefs, met toeven sleet. Zy rennen dan, tegen den zin des Graaven, voor uit, en vallen in Schagen; dat zig, naauwlyks, van de laatste verwoesting een weinig hadt begonnen te herstellen, of het werdt, opGa naar margenoot+nieuws, plat gebrand. De Friezen, midlerwyl op hunne luimen leggende, overvielen den verspreiden hoop der Hollanderen, te zeer verlekkerd op plonderen en blaaken, en sneeden hun den pas, naar 't gros des Legers, af. Toen werdt 'er fel gevogten. Eenige Hollandsche Edelen sloegen door den Vyand, | |
[pagina 262]
| |
en kwamen, behouden, te Schoorl te rug. Doch de meesten sneuvelden. En onder deezen, werden geteld Simon van Antwerpen, Willem van Voorhout, Baldran of Boudewyn van Haarlem, Gerard de Drossaard, Floris Roest, Allard van Egmond, Bruin van Kastrichem, de jonge Gerard van Monster en Everard van NoordwykGa naar voetnoot(a). De Lyken der gesneuvelden, zo veel als men 'er bekomen kon, werden teGa naar margenoot+Egmond begraaven. De nederlaag, van welke wy spreeken, viel voor op den twee en twintigsten van Louwmaand. De oude Schryvers hebben verzuimd aan te tekenen, wat Graaf Floris, na 't verneemen van deezen ramp der zynen, verrigt hebbe. Vermoedelyk is hy van Schoorl opgebroken, en zonder iets meer uit te voeren, naar huis gekeerd. De Friezen, dus tot verdere vyandelykheden aangemoedigd, hielden de Kennemers in geduurige onrust. Alkmaar werdt, in den volgenden Zomer, van hun overvallen, en in brand gesteken. Doch de Buuren der Plaatse, van eenige Edelen voorgegaan, deeden eenen uitval, en verjaagden de Friezen; die dertig van hunne strydbaarste mannen in den loop lieten. Men wil, dat 'er kans geweest zou zyn, om de Friezen geheellyk te slaan, indien men zig tyd gegeven hadt, om de Vlaamsche Boogschutters, die vast in merklyken getale herwaards kwamen, in te wagtenGa naar voetnoot(b), 't welk niet geschied was. Schoon men zig dus voor Graave Floris tegen de Friezen te weer stel- | |
[pagina 263]
| |
de, blykt het egter niet, dat hy, zo lang hy leesde, in staat geweest is, om hen volkomenlyk te beteugelen. |
|