Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXI. Watervloeden in deeze Landen.De Watervloeden, met welken deeze Landen, dikwils, en byzonderlyk omtrent deezen tyd, te kampen hadden, hebben ook, waarschynlyk, veel toegebragt, om te verhinderen, dat het, tusschen de Hollanders en de Friezen, tot een beslissend gevegt, komen kon. Uit het verschillend verhaal der oude Schryveren hier omtrent, kan men opmaaken dat Holland, zo wel als Friesland, ten Oosten en ten Westen de Zuiderzee, en het Stigt van Utrecht, in en omtrent den jaare 1170, veel,Ga naar margenoot+door zwaare stormen en geweldige Zeevloeden, geleeden heeft. Op eenen heeten Zomer des gemelden jaars, volgde, in den Hersst, een geweldige storm, die 't Zeewater hoog over alle Landen joeg. Friesland omtrent Staveren werdt geheel overstroomdGa naar voetnoot(c). De vloed overviel de Kennemers zo onverwagt, dat 'er veel vee's verdronk, en de menschen zig, ter naauwer nood, op de daken der Huizen bergden, alwaarze egter van ongemak zouden hebben moeten vergaan, zo die van Diemen, met kleine schepen af en aan vaarende, hunne ongelukkige Nabuuren niet uit den nood gered haddenGa naar voetnoot(d). Zo hoog stondt het Zeewater in 't Stigt van Utrecht, dat men den Zeevisch, Bolk of Wyting genaamd, omtrent de Stads muuren, met groote Vischnetten, vangen konGa naar voetnoot(e). Men leest | |
[pagina 264]
| |
van andere hooge vloeden, omtrent deezen tyd voorgevallen, die den Ingezetenen deezer Landen ongetwyfeld veel schade hebben toegebragt; doch dat 'er de Zuiderzee door zou veroorzaakt geweest zyn, gelyk laater Schryvers gegist hebben, strydt met de oudste berigten, die van ons Land in wezen zyn. Waarfchynlyk, zyn 'er de Zeegaten alleenlyk door verwyderd; gelyk men agt, dat, door de geweldige Vloeden, die ruim twee eeuwen laater voorvielen, ook geschied is. Ga naar margenoot+ Godesrid, Bisschop van Utrecht, overleedt, volgens sommigen, op den zeven en twintigsten van Bloeimaand des jaars 1177Ga naar voetnoot(f). Hy was van eenen dapperen en grootmoedigen aart, en zo zeer gezet op de bevestiging en uitbreiding zyns weereldlyken gebieds, dat hy zig, in eenen zyner Brieven, beroemt ‘dat hy geen gevaar ontzag, en zelfs niet schroomde ten stryde te trekken, ter verdediging der Heilige KerkeGa naar voetnoot(g)’. Met deezen naam, werdt thans het beschermen der tydelyke inkomsten eens Bisdoms verglimpt. De Stigtsche Edelen, goederen bezittende, welken de Bisschop oordeelde der Kerke toe te behooren, lagen geduuriglyk met hem overhoop. Egbert van Amstel, een der voornaamste Stigtsche Edelen, hadt, boven anderen, al met Bisschop Herbert geschil gehad; 't welk wederom bygelegd was. Doch met Godefrid op nieuws in moeite geraakt zynde, moest Filips, Aartsbisschop van Keulen, tusschen beide ko- | |
[pagina 265]
| |
men, om den twist by te leggen. De Bisschop beschuldigde Heere Egbert, dat hy alle de inkomsten, die der Utrechtsche Kerke, uit Amstel en het omleggend Land toekwamen, aan zig getrokken hadt. Hier over was hy, eerst, door den Bisschop, gedagvaard; doch niet verschynende, ten Keizerlyken hove aangeklaagd. Sedert werdt hy in den Ryksban gedaan. De Aartsbisschop van Keulen bewerkte, eindelyk, een nadeelig Verdrag, tusschen hem en den Utrechtschen Bisschop, van 't welk nog een gebreklyk afschrift voorhanden isGa naar voetnoot(6), waar uit wy deeze byzonderheden ontleend hebben. ‘De Heer van Amstel, by eede afstand hebbende gedaan van al wat hy te vooren, in Amstel en daar omtrent, ter leen bezeten hadt, beloofde het zelve voortaan, als Stedebouder des Bisschops, te zullen houden, onder die voorwaarden, dat alleen een zyner Zoonen, Gysbrecht genaamd, het zelfde Ampt, na zynen dood, van de hand des Bisschops, zou konnen verkrygen, mids dat hy den H. Maarten, dat is, het Bisdom van Utrecht, getrouw zou blyven dienen. Egbert moest wyders de Moeras, Bendelmerbroek, sedert, agt ik, de Bylemermeer genaamd, met het gene 'er toe behoorde, en de helft van de tienden in Weesp, die hy in zyn bezit genomen hadt, geheellyk en voor altoos, aan de Utrechtsche Kerke afstaan.’ Men weet | |
[pagina 266]
| |
niet, wanneer dit Verdrag getrofsen werdt; doch indien Bisschop Godefrid, in Bloeimaand des jaars 1177, overleeden is, moet het voor dien tyd geplaatst worden. Men ziet 'er den grond in der hevige geschillen, die, in laater' tyd, tusschen de Heeren van Amstel en de Bisschoppen van Utrecht, ontstaan zyn. De Nakomelingen van Egbert hebben ook zo veel deel gehad, in de zaaken van Holland, dat wy hierom te liever een weinig uitvoeriger van hem gesproken hebben, dan zelfs, in de Beschryvingen van Amstelland, geschiedt, Hy wordt, in 't gemeen, voor den eersten Heere van Amstel gehouden, van welken men, in oude Schriften, gewag vindt gemaakt. Doch in eenen Brief van den jaare 1126, vind ik ook eenen Wolfgard van Amstel gemeldGa naar voetnoot(h).Ga naar margenoot+Of Amsterdam, van ouds Amstelredam genoemd, ten deezen tyde, reeds in wezen was, mag met reden in twyfel getrokken worden. Dat 'er thans eene Plaats was, Amstel genaamd, blykt uit het aangehaald Verdrag van Bisschop Godefrid en Heere Egbert. Veelligt heeft dit Amstel, door het leggen van eenen dam aldaar, in het Water van den zelfden naam, naderhand den naam van Amstelredam gekreegen. Ga naar margenoot+ Eer wy van Bisschop Godefrid afscheiden, moeten wy nog aanmerken, dat hy, om zig, te beter, tegen de Stigtsche Edelen en andere uitheemsche Heeren, te konnen beschermen, vier sterke Sloten heeft doen stigten, het Slot ter Horst, aan de Veluwe, tegen | |
[pagina 267]
| |
de Gelderschen, het Slot te Montfoort, tegen de Hollanders, het Slot te Woerden, tegen de Stigtschen en het Slot te Vollenhove, in Overyssel, tegen de Friezen. Alle deeze Sloten werden der Utrechtsche Kerke opgedragenGa naar voetnoot(i). De brief, by welken zulks, wegens het Slot ter Horst geschiedde, is, in 't jaar 1178, getekendGa naar voetnoot(k), waar uit volgen zou, dat sommige Schryvers Godefrids dood, ten onregte, op het jaar 1177 gesteld hebben. Ook stellen anderen dien, duidelyk, op het jaar 1178Ga naar voetnoot(l). |
|