Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIX. Kryg van Holland tegen Vlaandederen.Na 't sluiten van dit Verdrag, ondernam Graaf Floris den kryg tegen de Vlaamingen. Het verlies van 't Land van Waas stondt hem niet ongewroken te lyden. Ook willen sommigen, dat hy Filips haatte, sedert dat deeze Elizabet, Dogter van Rudolf, Graave van Vermandois, ter Vrouwe hadt bekomen, naar welk Huwelyk, Graaf Floris, eer hy de Schotsche Prinses trouwde, ook gestaan hadt Hy verbondt zig met de Graaven van Kleeve, Gelder en Berge, die, met twaalf duizend man, in de Elsas, een Graafschap des Vlaamschen Graafs, rukken moestenGa naar voetnoot(q). Ook hadt- hy eene aanzienlyke Vloot in Zee, die op de Vlaamsche Koopvaarders passen moest. Na 't verklaaren van den Oorlog, 't welk door Graaf Floris geschiedde, begonden de Vyandlykheden, zo te water, als in de Elsas. Ter Zee, scheen Floris, voor eenen tyd, volko- | |
[pagina 249]
| |
men meesterGa naar voetnoot(r). Doch te lande, viel zyne onderneeming zo gelukkig niet uit. Hy hadt zig, in persoon, naar de Elsas begeven, en zyne magt met die van zyne Bondgenooten vereenigd. De Vlaamsche Graaf, niet verdagt, zo 't schynt, op deezen inval, hadt hier geen ander Krygsvolk dan 't gene in eenige Vestingen lag. Graaf Floris en de zynen verwoestten dan niet alleen het platte land; maar sloegen 't beleg ook voor de Stad Amerstein, die 't niet lang zou hebben konnen houden, indien Filips niet, met een sterk Leger, over welk hy en zyn Broeder, Mattheus, Graaf van Boulogne, 't bevel hadden, regt tydig was aangekomen, en 't beleg opgeslaagen hadt. De weêrzydsche Legers raakten toen in een hevig gevegt, 't welk omtrentGa naar margenoot+zeven uuren duurde. Graaf Floris, van zyne Bondgenooten verlaaten, en zwaarlyk gewond zynde, werdt, nevens vier honderd Edelen, gevangen genomen, en naar Brugge gevoerd. De Hollanders en derzelver Bondgenooten verlooren veel Volks, in deezen slag. Men wil dat 'er, aan hunne zyde, vyf duizend sneuvelden, en twee duizend zwaarlyk gekwetst werdenGa naar voetnoot(s). Ga naar margenoot+ Twee of drie jaaren, zat Graaf Floris gevangen, terwyl de Oorlog, van wederzyde, nu flaauwer dan heviger, werdt voortgezet. Filips, Graaf Floris, voor Leenmannen van Vlaanderen, hebbende doen te regt stellen, 1168. verklaarde alles verbeurd, wat hy van hem ter | |
[pagina 250]
| |
leen hieldt, waar onder ook Zeeland Bewester-Schelde begreepen was Men handelde, midlerwyl, wel over een Verdrag; doch Filips, die zynen Vyand in zyne magt zag, eischte zulke harde voorwaarden, dat Graaf Floris niet besluiten kon, om 'er zyne toestemming toe te geeven. Geduurende deeze onderhandelingen, leedt Brugge veel, door eene schielyke doorbraak der Zeedyken. De Bisschoppen van Keulen en Luik bedienden zig, ter bede van Graave Floris, van deezen tyd van treurigheid, om een Verdrag te bewerkenGa naar voetnoot(t); 't welk, eindelyk, binnen Brugge, op Dingsdag den zeven en twintigsten van Sprokkelmaand des jaars 1167, [dat is, naar den tegenwoordigen styl, 1168] getekend werdt. Graaf Floris werdt toen, terstond, op vrye voeten, en wederom in bezit van 't verbeurd verklaarde Leen gesteldGa naar voetnoot(u). Wat, voorts, het Verdrag aangaat; wy hebben het hier, om zyne oudheid, vertaald, willen invoegen. Het oorspronkelyk Latyn is, voor omtrent dertig jaaren, uit de Verzameling der oude stukken van den Huize van Avennes, in 't licht gegevenGa naar voetnoot(v). De Styl en inhoud van dit Verdrag toonen klaarlyk, hoe zeer Graaf Floris, ten deezen tyde, in 't naauw was: en uit de naamen der Getuigen van 's Graaven zyde, ziet men, welke Hollandsche Edelen 'er thans, onder anderen, waren. | |
[pagina 251]
| |
‘Filips, Graaf van Vlaanderen, Floris, Graaf van Holland, aan allen tegenwoordigen en toekomenden, voor altoos. Door schuld van Floris, Graaf van Holland, is 'er tweedragt ontstaan, tusschen my en hem, die zo hoog geloopen is, dat al het Land, welk hy van my ter Leen hieldt, hem by Vonnis van myne Baroenen, zyns gelyken, ontzeid is. Doch door tusschenspraak en bemiddeling van mynen Vader, Graave Dirk, van mynen Broeder, Mattheus, Graave van Boulogne, en van de Graaven van Gelder en van Kleeve, is de zaak zo ver gebragt, dat de Graaf van Holland met my verzoend geworden is, op de volgende voorwaarden: die wy waardig geoordeeld hebben, in het tegenwoordig Geschrift, ter neder te stellen, op dat zy voor de vergetelheid bewaard mogen blyven. De voorwaarden nu zyn deezen: I. De Gyzelaars, uit de Landen tusschen de Schelde enGa naar voetnoot(3) Hedinezie, [dat is Zeeland, | |
[pagina 252]
| |
Bewester-Schelde], zullen te Brugge in bebewaaringe des Graaven van Vlaanderen blyven. En niemant hunner zal, zelfs niet | |
[pagina 253]
| |
onder borgtogt, aan den Graave van Holland, wederom overgeleverd konnen worden, buiten toestemming des Graaven van Vlaanderen’. Graaf Floris schynt Filips | |
[pagina 254]
| |
deeze Gyzelaars, tot waarborgen voor de onderhouding van 't Verdrag, te hebben moeten leveren. ‘II. De Ingezetenen deezer Landen zullen nergens tweegevegten mogen houden dan te Brugge’. Men hieldt zulke tweegevegten, oudtyds, met toestemming van den Regter, tot beslegting van moeilyke geschillenGa naar voetnoot(w). ‘III. De Inkomsten aldaar zullen, onder de twee Graaven, gelykelyk, gedeeld worden. IV. Indien iemant, uit hoofde van zekere misdaad, zyne erfenis of land verbeurt, zal het zelve ook onder de Graaven verdeeld, of tot weêrzyds voordeel, door beide, verpagt moeten worden. V. De Graaf van Holland, en allé de Inwooners zyns Lands zullen ook eene vaste en volkomen Vrede met alle de Inwooners van Vlaanderen moeten onderhouden, zonder arg of list. VI. Iemant der Vlaamingen, in Holland, van 't zyne beroofd geworden zynde, zullen de Ingezetenen der Plaatse gehouden zyn, de schade te vergoeden, en den Roover ten lande uit te bannen. Of zo ze hem niet bannen, zullen zy volkomenlyk boeten moeten het kwaad en de scha- | |
[pagina 255]
| |
de, die hy naderhand veroorzaaken mogt. VII. En die zulk een' balling ontvangt, zal, insgelyks, de schade, die hy mogt veroorzaaken, boeten moeten. VIII. Of zo de Ingezetenen eener Plaatse hier toe onwillig mogten zyn, zal de Graaf van Holland voor hun moeten betaalen. IX. Zo iemant, van roof beschuldigd, de misdaad ontkent, zal de beslegting van 't geschil aan de Graaven staan; en indien deezen 't niet eens konnen worden, zullen ze ieder zes vroome en waarheidlievende mannen verkiezen, die, de zaak onderzogt hebbende, beslissende uitspraak zullen doen. Verschillenze onderling, dan zal een van de twee Graaven, alleenlyk, in waarheid, behoeven te verklaaren, dat de Roof begaan is, en op zyne verklaaring, zal de schade, zonder tegenspraak, gebeterd moeten worden. X. De Tollen, door den Hollandschen Graave, tot nu toe, geheeven, zal hy, voortaan, van de Vlaamsche handelaars, op geenerlei wyze, vorderen mogen; noch gedoogen, dat dezelven, door iemant, in zyn geheele Graafschap, van hun gevorderd worden. XI. Al wat hun, voor deezen, afgenomen is, 't zy by wyze van schatting, belasting, tol, bede, of ter kaap, zal de Graaf van Holland vergoeden moeten. XII. Byzonderlyk wordt ook vastgesteld, dat geen van de twee Graaven, in de meergemelde Landen, eenige Sterkte zal mogen opregten, koopen, noch voor altoos behou- | |
[pagina 256]
| |
den. Ook zullen zy niemant hunner Leenmannen mogen toelaaten, om aldaar eene Sterkte te stigten: noch ook van iemant der Ingezetenen eenig vry eigen goed ontvangen, om het hem, naderhand, wederom ter leen op te draagen. XIII. Zo, wyders, een Vlaamsch Koopman, in 't reizen door Holland, van iemant, wegens schuld, aangesproken wordt, zal hy, de schuld loochenende, zig met een' eed, terwyl hy nog scheep is, mogen zuiveren, zonder dat hy, in zyne reis, zal mogen belet worden. Doch indien zyn schuldeischer hier mede niet voldaan is, moet hy den Koopman volgen, tot in deGa naar margenoot*Stad, ofGa naar margenoot†het Dorp alwaar hy woont: en hier moet de zaak, by Schepenen-vonnis, afgedaan worden. Zo ondertusschen de Koopman, door den schuldeischer, tot zyne schade, lang opgehouden wordt, zal de Graaf van Holland de gantsche schade boeten moeten, of doen boeten. XIV. De Graaf van Holland heeft den Graave van Vlaanderen, by eede, en onder 't aanraaken der Heilige overblyfselen, beloofd, dat hy de gemelde voorwaarden zal naarkomen. De Opvolgers des Graaven van Holland zullen den Opvolgeren des Graaven van Vlaanderen gelyke belofte moeten doen, indien zy hun Leen van dezelven ontvangen willen. De Graaf van Holland zal den Graaf van Vlaanderen ook borgen leveren, naar deszelven verkiezing, die al het gezeide, met eede, zullen moeten bevestigen. | |
[pagina 257]
| |
XV. Indien de Graaf van Holland de gestelde voorwaarden breekt, en des vermaand zynde, na verloop van zes weeken, herstelling weigert, zonder waare en wettige reden van belet, als, by voorbeeld, ziekte, kwaad weder, of den dienst des Keizers te konnen inbrengen; of zo hy, na dat alle diergelyke oorzaaken van belet weggenomen zyn, nog nalaat, zig in Vlaanderen te komen verantwoorden; zal al het Land, welk hy van den Graave van Vlaanderen ter leen houdt, met de Sterkten, daar in leggende, en zo als het hem, voor het maaken van dit Verdrag, toegeweezen is, wederom, in vryen eigendom, aan den Graave van Vlaanderen, vervallen zyn. XVI. Ook zullen, in dit geval, de Leenmannen des Graaven van Holland zig van zynen dienst ontslaan, en aan het gebied en den dienst des Graaven van Vlaanderen onderwerpen moeten, niet anders, dan of zy alles, wat zy bezitten, van hem hielden, tot zo lang hun Graaf den Graave van Vlaanderen, in alles, voldoening gegeven heeft. En zo hy dit blyft weigeren, zullen de Leenmannen des Graaven van Holland, die dit Verdrag beëedigd hebben, den Graave van Vlaanderen duizend marken zilvers moeten opbrengen, tot welker voldoening, zy zig, mids deezen, ook, by eede, verpligten. XVII. Zo dikwils als de Heer Graaf van Vlaanderen goed vinden zal, dit Verdrag te doen vernieuwen, zal de meergemelde | |
[pagina 258]
| |
Graaf van Holland, met zo veele van zyne Leenmannen, als de Graaf van Vlaanderen begeert, komen moeten, om het zelve op nieuws te beëedigen. En indien de Graaf van Holland alle de Leenmannen, die de Graaf van Vlaanderen opgeëischt hadt, niet kon medebrengen, zal de Graaf van Vlaanderen een' Gezant, onder geleide des Hollandschen Graafs, naar Holland zenden, voor wien de Leenmannen den eed zullen moeten doen, dien zy anders, voor den Graaf van Vlaanderen zelven, zouden gedaan hebben. XVIII. Op dat dit Verdrag voor altoos bestendig en ongeschonden blyve, hebben wy het met onze Zegels bekragtigd, en door bekwaame getuigen, die tegenwoordig geweest zyn, doen onderschryven: Deezen zyn hunne naamenGa naar voetnoot(4): Mattheus, Graaf van Boulogne, Wouter van Aine, Eustatius, Kameraar van Vlaanderen, Razo van Gavere, Kono, Slotvoogd van Brugge, Rogier, Slotvoogd van Kortryk, Wouter van Lokeren, Siger van Sumevinghem, Henrik van Morsella, Boudewyn van Praat, Wouter Gonela, Gilbert van Brugge, Herbert van Veurne, Eustatius van Mechelen, Gilbert van Nivelle, Willem de Domo, Boudewyn de Vieta, Gozewyn Craucas, Olivier van Mechelen, Wouter van Rolinghem, Reinoud van Aire. De volgenden zyn Borgen des Graaven | |
[pagina 259]
| |
van Holland, en getuigen van het verhandelde: Dirk van Altena, Floris van Voorne, Ysbrand van Haarlem, Gerard van Haarlem, Simon Galo, Dirk Persyn, Albert Banjaard, Schout, Wiggert van Ryswyk, Hugo van Voorne, Castyn van Wicela, Willem van Wicela, Berwold van Egmond, Elmand, Slotvoogd van Lerchem [Leerdam], Christant deGa naar margenoot*Drossaard, Ernst de Schenker, Willem Guls, Ludolf, Knaape, Daniel van Roodenrys, Reinier de Oude, Maurinus van Monster, Volpert van de Lek, Bertolf van Pendrecht, Jacob van Dusna. Gedaan te Brugge, op Dingsdag na den Zondag van Reminiscere, in 't Huis van den Proost van Brugge, in 't jaar van des Heeren Menschwordinge MCXLVIIGa naar voetnoot(5) gelukkiglyk. | |
[pagina 260]
| |
Terwyl Graaf Floris nog te Brugge gevangen zat, konden 's Lands zaaken niet in die |
|