Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVII. Nieuwe onlusten tusschen de Groningers en den Bisschop van Utrecht.Deeze Vloot kon dienen, om de Vlaamingen ter Zee te beschadigen, en was, veelligt, wel met dit heimelyk oogmerk uitgerust, schoon het afhaalen der Graaflyke Bruid de dekmantel van dit oogmerk zal geweest zyn. Doch de Graaf werdt, omtrent deezen tyd, in eene andere moeilykheid betrokken, die hem den Vlaamschen kryg nog moest doen uitstellen. Lefferd, Broeder van Herbert, Bisschop van Utrecht, die door hem tot Steêvoogd van Groningen aangesteld was, overleeden zynde zonder kinderen na te laaten, oordeelden zyne Kleinzoonen, Rudolf, Menso en Herbert, uit zyne eenige Dogter, by Godschalk van SepperothGa naar voetnoot(g), eenen Westfaalschen Edelman, verwekt, dat het Regt der Steêvoogdye aan hun vervallen was. De Erfgenaamen van LudolfGa naar voetnoot(1), Lefferds Broeder, die Slotvoogd van Koeverden geweest was, beweerden, daarentegen, dat zy de naas- | |
[pagina 242]
| |
ten waren tot de Steêvoogdy van Groningen..Doch Godefrid, die thans den Bischoplyken zetel van Utrecht bekleedde, hieldt staande, dat die Steêvoogdy, als van de Utrechtsche Bisschoppen herkomstig, aan niemant dan aan de Utrechtsche Bisschoppen vervallen kon. Lefferds Kleinzoonen, die binnen Groningen waren, namen 't bewind aan zig, en lieten den Bisschop vermaanen enGa naar margenoot+dreigen, zonder zig des te bekreunen. Doch toen de Bisschop zig tegen hen ten stryde begon toe te rusten, begaven zy zig onder de bescherminge van Henrik, Graave van Gelder, van wien zy voortaan de Steêvoogdy ter leen wilden houden, zo hy hen, tegen den Bisschop, beschermen wilde. Doch terwyl de Graaf zig hier toe bereidde, hadt Bisschop Godesrid zig reeds van Groningen meester gemaakt. Henrik sloeg eerlang 't beleg voor Groningen, en noodzaakte den Bisschop eerst de wyk op eenen Tooren te neemen, en daar na heimelyk uit de Stad te ontvlugten: waar na Graaf Henrik dezelve meester werdt. Ga naar margenoot+ De Bisschop bevondt zig toen in de uiterste verlegenheid, en wist geenen beteren raad, dan zig in de armen te werpen van Floris den III., Graave van Holland, die hem toezegging van hulpe deedtGa naar voetnoot(h). De Schryvers hebben niet aangetekend, welke redenen Godefrid gebruikte, om den Hollandschen Graave hiertoe te beweegen. | |
[pagina 243]
| |
Sommigen geeven te kennen, dat Floris, als. Leenman der Utrechtsche Kerke, niet meer deedt, dan hy gehouden was te doenGa naar voetnoot(i). Doch 't is waarschynlyk, dat de Bisschop den Graave eenige voordeelige beloften zal gedaan hebben: misschien wel met opzigt op Oostergo en Westergo, waarover wy zien zullen, dat zy, niet lang hierna, in onderhandeling traden. Ga naar margenoot+ Graaf Floris, eene aanzienlyke magt by een gebragt hebbende, trok, van den Bisschop verzeld, naar Groningen, en sloeg 't beleg voor de Stad, die, door den Graave van Gelder, en door Dirk, Heere van Batenburg, zo dapperlyk verdedigd werdt, dat de Belegeraars, geenen kans ziende, om de Stad te bemagtigen, naar een verdrag begonden te luisteren: 't welk, eindelyk, door bemiddeling van Reinold, Aartsbisschop van Keulen, dien Keizer Fredrik, ten deezen einde, herwaards gezonden hadt, getroffen werdt. De Bisschop moest de Steévoogdy van Groningen aan Lefferds Kleinzoonen behouden laaten, mids dat hem drie honderd marken zilvers betaald wierdenGa naar voetnoot(k). Ga naar margenoot+ De Hollandsche Graaf begon nu zynen eisch op Oostergouwe en Westergouwe, of op het Graafschap der Friezen, gelyk zy ook genoemd worden, te vernieuwen. De versche hulp, die hy den Bisschop beweezen hadt, en veelligt eenige voorasgaande verbindtenis van 's Bisschops zyde schynen hier | |
[pagina 244]
| |
toe aanleiding gegeven te hebben. De Graaf hadt beslooten, zig van het geheele Friesche Graafschap meester te maaken. De Bisschop hadt 'er gaarne, ten minsten, een deel van behouden; doch verneemende dat Graaf Floris zig ten stryde toerustte, nam hy zyne toevlugtGa naar margenoot+tot Keizer Fredrik, die, in den jaare 1165, herwaards gekomen, de partyen te Utrecht bevredigdeGa naar voetnoot(l), op den volgenden voet: ‘De inkomsten van 't Friesche Graafschap zouden, gelykelyk, tusschen den Bisschop en den Graaf, verdeeld worden. Een Graaf, door beide gekooren, moest het Regt, om zyn Ampt te oefenen, van den Keizer komen ontvangen, eer het hem zou toegelaaten zyn, het Friesche Graafschap te beregten: 't welk, op den eed, geschieden moest, zonder één' van de Heeren, boven den anderen, te bevoordeelen. De Bisschop en de Graaf zouden elk een' Advokaat mogen aanstellen, om hunne byzondere belangen, in Friesland, gade te slaan. Tegen den Regtdag, die in Bloeimaand gehouden moest worden, zouden de Bisschop en de Graaf te gelyk in Friesland moeten komen, elk van dertig mannen verzeld, of van meerder of minder getal, ter hunner eigene byzondere schade of baate. In de eerste agt weeken, moest de Graaf de weereldlyke Regtzaaken afdoen: de kerkelyken moesten, door den Bisschop, in de volgende agt weeken, afgedaan worden. Wyders verbondt zig Graaf Floris, den Bis- | |
[pagina 245]
| |
schop behulpzaam te zullen zyn, tot het herwinnen van het Slot te Benthem, 't welk Graaf Otto der Utrechtsche Kerke hadt opgedraagen, gelyk wy, ter zyner plaatseGa naar voetnoot(m), gemeld hebben. De Bisschop beloofde, van zynen kant, het Slot, indien het gewonnen werdt, Graave Floris ter leen te zullen geeven. Doch hiervan is niets gekomen Eindelyk, verbonden zig de Bisschop en de Graaf beide, tot eene boete voor het schenden van dit Verdrag, vyf honderd marken zilvers aan de Keizerlyke Schatkist te zullen betaalen. ‘Zo een van beide over inbreuk op het Verdrag klaagde, en de breuk, binnen twaalf weeken na de gedaane klagte, niet geheeld werdt, zou de Graaf, die van hunnent wege 't bewind in Friesland hadt, van zes geloofwaardige mannen verzeld, voor den Keizer, onder eede, verklaaren moeten, wie van beide 't Verdrag geschonden hadt. Indien de zeven mannen verschilden, zou men de meeste stemmen volgen, en den schuldigen terstond veroordeelen, om de gestelde boete, binnen twintig weeken, te betaalenGa naar voetnoot(n).’ Wy hebben den inhoud van dit Verdrag een weinig omstandiger ter neder gesteld, om dat 'er de wyze van onderhandelen en de Re geeringsvorm deezer tyden, niet donkerlyk, uit af te neemen is. Voor 't overige blykt niet, dat deeze overeenkomst wegens Friesland, voor eerst, van eenig gevolg is geweestGa naar voetnoot(o). | |
[pagina 246]
| |
Omtrent deezen zelfden tyd, werdt 'er, insgelyks door bemiddeling van Keizer Fredrik, eene overeenkomst getroffen, tusschen Godefrid,Ga naar margenoot+Bisschop van Utrecht, Floris, Graaf van Holland, Henrik, Graaf van Gelder, en Dirk, Graaf van Kleeve, strekkende tot voorkominge der rampen, die men, hier te Lande, door de overstroominge der Rivieren, geduuriglyk, onderhevig was. Het verschillend belang van kleine nabuurige Landstreeken, en zelfs van enkele Steden heeft het, ten allen tyde, moeilyk gemaakt, hier tegen, naar behooren te voorzien. Daar de een een' dyk of dam wilde leggen, wilde de ander het water zynen vryen loop laaten behouden. Het Verdrag, welk nu gemaakt werdt, liep op deeze drie punten: 1. Men zou eene waterloozing graaven door den Akker, de Noda of Nieda genaamd, en gelegen tusschen den Ryn en de Zuider Zee, een weinig boven Reenen, aan de Geldersche grenzenGa naar voetnoot(2); om zig, door dezelve, van het overtollige Rynwater, waar | |
[pagina 247]
| |
van het Stigt veel overlast hadt, in Zee te ontlasten. 't Welk te ligter geschieden kon, doordien deeze Akker digt aan zee lag. 2. De Dam in den Ryn, by Wyk te Duurstede, in overoude tyden, gelegd, mogt nimmer wederom weggenomen; maar moest daarentegen altoos, in den zelfden staat, onderhouden worden. 3 Doch de Dam, door Graaf Floris, in den Ryn, by Stekede of Swadeburg gelegd, naar welken het Dorp Zwadenburgerdam of Zwammerdam nog den naam heeft, gelyk de naam van Stekede, in den Steekter Polder, bewaard wordt, moest, daarentegen, op uitdrukkelyken Keizerlyken last, wederom weggenomen worden. De Graaf werdt zelfs, scherp genoeg, over het leggen van deezen dam, doorgehaald. Men noemde dit zyn bedryf geweld en onregtvaardigheid, en verweet hem, dat zyn Dam oorzaak van veelvuldige overstroomingen in 't Stigt, en van de dood van een ontelbaar getal van menschen geweest was. Onder de menigvuldige getuigen, die over dit Verdrag gestaan hebben, worden met naame genoemd, Willem van Schalkwyk, Lubbert van Odyk, Egbert van Amsiel, Herman van Woerden, zyn Broeder Godschalk, en Dirk van Jutfaas, alle Stigtsche Edelen, benevens Gerard, Schout van U. trechtGa naar voetnoot(p). Ondertusschen is, uit dit Verdrag, af te neemen, dat de uitloop des Ryns by Katwyk, ten deezen tyde, byna of geheellyk, gestopt geweest is. De dam te Zwadenburg schynt gelegd geweest te zyn, om Hol- | |
[pagina 248]
| |
land te bevryden voor de overstroominge van 't Rynwater, welk geenen, of geenen behoorlyken uitloop meer hadt. Doch nademaal 't Stigt, hier door, met het water belemmerd werdt, besloot men de Noda te doorgraaven, en ondertusschen den dam te Zwadenburg te doen wegnemen. De dam by Wyk te Duurstede diende, waarschynlyk, om 't Rynwater naar de Lek af te leiden. De Noda is, sedert, ingevolge van het Verdrag, doorgraaven, en de Vaart, door dezelve gemaakt, heeft den naam van Grebbe gekreegen. Doch over de uitvoering der andere deelen des Verdrags is, naderhand, meermaalen geschil geweest. |
|