Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Dirk de VI. sterft.Graaf Dirk overleedt op den vyfden van OogstmaandGa naar voetnoot(o) des jaars 1157, en werdt van zynen oudsten Zoon, Floris den III,Ga naar margenoot+opgevolgd. Hy liet 'er nog ten minsten drieGa naar margenoot+anderen na, Pelgrim, Robert en OttoGa naar voetnoot(p). Van den laatsten hebben wy reeds gewaagd. Van den eersten, zullen wy terstond ook iets aantekenen. Dirk stondt, in zynen tyd, beter ten Keizerlyken Hove dan verscheiden' zyner Voorzaaten, gelyk uit het voorgevallene, in de verkiezinge des Utrechtschen Bisschops, is af te neemen. Ook wordt hy, in eenen open' Brief, door Keizer Fredrik den I., op den veertienden van Zomermaand des jaars 1153, gegeven, geteld, onder de Rykvorsten, die, omtrent Pinksteren des gemelden | |
[pagina 237]
| |
jaars, op den Ryksdag, te Worms, verscheenen warenGa naar voetnoot(q). Ga naar margenoot+ Floris de III stondt, zo wel als zyn Vader, diep in de gunst des Keizers. Wy ontmoeten hem niet alleen, dikwils, als getuigen van open' Brieven, door den Keizer gegevenGa naar voetnoot(r); maar hy is ook, zo wel als de Bisschop van Utrecht, onder de Leden des Ryks, op de algemeene Vergadering, in den jaare 1158, te Roncaille, in Italie, tusschen Plaisance en Kremone, verscheenenGa naar voetnoot(s). Ook heeft hy het Bestand, door den Keizer, in den jaare 1177, met Sicilie gemaakt, en de Vrede, die daar op gevolgd is, als Ryksvorst, beëedigd en ondertekendGa naar voetnoot(t). Hy noemt zig daar Florentius Comes Holandiae, Florens Graaf van Holand. Men kan hieruit afneemen, dat hy, by Fredrik den I. als een Lid des Ryks erkend werdt. Doch de Keizer droeg hem ook zonderlinge gunst toe. Hy heeft hem, niet lang, zo 't schynt, na de dood van Graave Dirk, verlof gegeven om, te Geervliet aan de Maaze, eenen Tol te heffen, van alle de voorbygevoerde Schepen en goederen. Men verneemt dit, uit den open' Brief van Keizer Henrik den VI. ten behoeve van Graave Dirk den VII, in den jaare 1195, | |
[pagina 238]
| |
wegens den zelfden tol, verleendGa naar voetnoot(u). Al van ouds, hadden de Graaven van Holland eenen tol te Dordrecht, gelyk wy, meer dan eens, hebben aangemerkt. Doch alzo zy, tot het opregten van deezen tol, geen hoog Vorstelyk verlof verzogt hadden: 't welk men, toen nu het heffen van tollen, door byzondere Heeren, sterk in gebruik geraakt was, eenige jaaren laater, in de derde Lateraansche Kerkvergadering, volstrekt noodzaakelyk oordeeldeGa naar voetnoot(v); vondt Graaf Floris ten deezen tyde goed, zig met een' Keizerlyken Verlofbrief te dekken. Men mag met reden vraagen, waarom hy eenen tol, te Geervliet, zo wel als Dordrecht aan de Maaze, die voor Dordrecht de Merwe heet, gelegen, heeft willen opregten. De oude Schryvers hebben ons hier van geene reden gegeven. Alleenlyk melden de Vlaamsche Kronyken, dat de Vlaamingen, merkelyk, door deezen tol, bezwaard werdenGa naar voetnoot(w). Geervliet lag in het Land van Putten, welk, door Bornisse, oudtyds een wyd vaarwater, van het Land van Voorne, gescheiden werdt. Door dit water, werdt Holland ook van Zeeland gescheidenGa naar voetnoot(x); zo dat het Land van Voorne, of als eene Heerlykheid op zig zelve, of als tot Zeeland behoorende, werdt aangemerkt. Pelgrim, jonger Zoon van Dirk den VI., die | |
[pagina 239]
| |
voor den eersten Heer van Voorne gerekend wordtGa naar voetnoot(y), was, door zynen Vader, tot Burggraaf van Zeeland, aangesteld: en alzo hy en de volgende Burggraaven zig gemeenlyk in 't Land van Voorne ophielden, werdt dit Land, dikwils, het Burggraafschap van Zeeland genoemdGa naar voetnoot(z). Doch of Heer Pelgrim ook genot van den Tol te Geervliet gehad hebbe, blykt niet. 't Schynt, dat de Vlaamingen, langs Bornisse voorby Geervliet, naar Holland vaarendeGa naar voetnoot(a), den Dordrechtschen tol ontweeken hebben; en dat het hun, hierom, zeer in den krop gesteken heeft, toen 'er een nieuwe tol te Geervliet werdt opgesteld. De Graaflyke tollen in Holland bragten, ondertusschen, langs hoe meer op, door den aanwas des Koophandels, die thans in Vlaanderen sterk begon te bloeyen: weshalven de Graaven zeer, op de behoudenis en vermeerdering hunner tollen, gesteld waren. Ga naar margenoot+ Vlaanderen werdt thans geregeerd, door Dirk van der Elsas, die egter, naar 't Heilig Land vertrekkende, al 't bewind des Graafschaps zynen Zoon, Filips, in handen gesteld hadtGa naar voetnoot(b). Filips was in den bloei zyner jaaren, dapper en eerzugtig van aart. Des werden hem zo dra geene klagten gedaan, over het heflen der Geervlietsche tollen, die, volgens getuigenis der Vlaamsche Koopluiden, boven de maate verzwaard werden, of hy | |
[pagina 240]
| |
besloot Graave Floris, te lande en te water, den oorlog aan te doen. De Hollanders schynen toen reeds eenige Scheepsmagt gehad te hebben. Men vindt getuigd, dat zy de zee, ten deezen tyde, zeer onveilig maakten, en den Vlaamschen Koopluiden merkelyke afbreuk deedenGa naar voetnoot(c). Doch Filips rustte eene Vloot uit, bekwaam om der Hollandsche 't hoofd te bieden; terwyl hy met een Leger in 't Land van Waas viel. De Hollanders waren, ten deezen tyde, meester van dit Land; doch schynen 'er weinig Krygsvolk gehad te hebben. Dirk van Beveren, die 't Slot te Beveren, voor Graave Floris, bewaarde, werdt, door de Vlaamingen, verjaagd: de Vesting, terstond daarna, aan koolen gelegd, en 't gantsche Land afgeloopen: waarna de Vlaamingen, die op deezen togt veel buits en gevangenen gekreegen hadden, zonder tegenstand van belang ontmoet te hebben, wederom naar huis trokkenGa naar voetnoot(d). Ga naar margenoot+ Graaf Floris die, zo 't schynt, deezen inval niet verwagt hadt, moest zig, in het verlies van 't Land van Waas troosten: doch zag met verlangen uit naar gelegenheid, om zig op de Vlaamingen te wreeken. Om hierGa naar margenoot+toe te beter in staat te zyn, sloot hy, in 't jaar 1161, een verdrag met de Dregter-Friezen, volgens welk, zy hem hulde deeden. De overige Westfriezen traden ook in dit verbondGa naar voetnoot(e), 't welk egter maar weinige jaaren in stand bleef. | |
[pagina 241]
| |
Ga naar margenoot+ Eenige tyd verliep 'er, sedert, eer Graaf Floris zig in staat bevondt, om den kryg tegen de Vlaamingen, met hoope van eenen goeden uitslag, te onderneemen. Midlerwyl verbondt hy zig, in 't jaar 1162, in de Egt, met Ada, Dogter van Prins Henrik, een' Zoon van David den I., Koning van Schotland.Ga naar margenoot+De Bruid werdt, met eene talryke vloot Schepen, afgehaald, en in den mond der Maaze aan Land gezetGa naar voetnoot(f). |
|