Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
1150, gestorven zynde, ontstondt 'er merkelyk geschil over de verkiezing van eenen opvolger. De voornaamste Leenmannen der Utrechtsche Kerke, onder welken Dirk, Graaf van Holland, Henrik, Graaf van Gelder,Ga naar margenoot+en Dirk, Graaf van Kleeve, met naame gemeld worden, stonden 'er sterk op, dat Herman van Hoorne, Proost van S. Jeroen by Keulen, tot Bisschop verheeven werdt. De Utrechtsche en Deventersche Burgery, daarentegen, stemde voor FredrikGa naar voetnoot(i), Zoon van Graave Adolf. Graaf Dirk en zyn aanhang wistenGa naar margenoot*de bevestiging in 't weereldlyk gebied voor Herman, van Keizer Koenraad, te verkrygen. Doch de andere party bewoog den Vorst, sedert, om de zaak der verkiezing onbeslist te houden, tot dat hy 'er zelf, te Nieuwmegen, over zou komen oordeelen. Dit gebeurde, niet lang hier na. De Keizer werdt, derwaards, verzeld van eenige Bisschoppen, en onder anderen van Otto, Bisschop van Friesingen, in Beyeren, uit wien wy dit verhaal ontleenen. De Gemeente te Utrecht hadt Herman van Hoorne ter stad uitgejaagd, en Fredrik, met groote pragt, ingehaald, 't welk de Keizer euvel opnam. De Utrechtschen, vry geleide verworven hebbende, kwamen, te schepe, langs den Ryn en Waal, te Nieuwmegen, om hun gedrag te verdedigen. De Keizer zogt hen, met goede woorden, tot vreedzaame gedagten te brengen; doch sprak, eindelyk, vonnis uit, ten hunnen nadeele; waar na zy verstoord vertrokken, beweeren- | |
[pagina 235]
| |
de, dat hun geschil, niet door eenige weereldlyke Regtbank; maar alleen door den Paus kon geoordeeld worden. Keizer Koenraad was zo t'onvrede op de Utrechtschen, dat hy de Stad met eenen inval dreigde, en op 't punt stondt van het vrygeleide te breeken, 't welk den Utrechtschen gegeven wasGa naar voetnoot(k). Ga naar margenoot+ Graaf Dirk, zig nu door den Keizer gedekt ziende, trok met Herman van Hoorne, gewapenderhand, naar Utrecht, en plaatste hem in den Bisschoplyken zetel, dien hy, sedert, alzo hem de Utrechtsche Edelen toevielen, inhieldt. Ook bevestigde Keizer Koenraad, en een Pauselyk Gezant zelf, die de partyen te Luik gedagvaard hadt, de verkiezing van Bisschop Herman; waar mede de scheuring, die twee jaaren geduurd hadt, een einde namGa naar voetnoot(l). Fredrik de I, die, na Koenraads dood, in 't jaar 1152, tot de Keizerlyke waardigheid verheeven werdt, noodzaakte egter de Utrechtschen tot het opbrengen eener geldboete, als eene straf hunner wederspannigheid, tegen zynen Oom en VoorzaatGa naar voetnoot(m). Ga naar margenoot+ 't Is niet onwaarschynlyk, dat de twist over het Utrechtsch Bisdom, in welken Graaf Dirk zig zo diep gesteken hadt, de Westfriezen aanleiding gegeven zal hebben, om tegen den Graave op te staan. 't Zy dat zy hier toe, door den verkooren Bisschop Fredrik, zyn op- | |
[pagina 236]
| |
gestookt geworden, of zelven gedagt hebben, dat de kans hun schoon stondt, om, terwyl de Graaf elders onledig was, een' inval inGa naar margenoot+zyn Land te doen. In 't jaar 1155, werdt hun toeleg eerst werkstellig gemaakt. Een tamelyke hoop Dregter-Friezen viel in Kennemerland, plonderende en brandende aan alle kanten. Doch de Poorters van Haarlem en de Gebuuren van Osdorp vielen de Friezen, met vereenigde kragten, zo onzagt op 't lyf, dat zy genoodzaakt werden, 't Land te ruimen. Men vindt aangetekend, dat 'er negenhonderd Friezen in de vlugt werden gedoodGa naar voetnoot(n). |
|