Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXII. Dood van Floris den Zwarten.Floris de Zwarte bleef egter niet lang in 't bewind over Westfriesland. Arnoud, Heer van Rechem in 't Land van der Mark, overleeden zynde, liet zyne goederen eene eenige Dogter na, Helwig of Hadewig genaamd. Zy stondt onder de Voogdye van haaren Oom Herman, Heere van Arendsberg. De Leenmannen des overleeden Heeren van Rechem, zo 't schynt 't onvrede over deeze Voogdye, zagen uit naar een' bekwaamen Egtgenoot voor haare Vrouwe: en 't oog hebbende laaten vallen op Graave Floris, vonden zy hem gereed, om Hadewig ten Huwelyk te verzoeken, mids dat zy beloofden, hem, als hunnen wettigen Heere, te zullen huldigen; gelyk zy deeden. De Keizer, die zynen Neef gaarne grooter zag, gaf gereedelyk zyne stem tot dit Huwelyk. Niemant was 'er meer tegen dan Heer Herman, die zig, noch door Floris, noch door de Leenmannen beweegen liet, om zyne toestemming tot het Huwelyk zyner Nigte te geeven. Graaf Floris, steunende op de gunst der Leenmannen van Rechem, en vooral op de bloedverwantschap des Keizers, poogde zig toen, door de wapenen, in 't bezit van de Heerlykheid Rechem en van Hadewig te stellen. De landen des Heeren van Arendsberg werden zeer | |
[pagina 225]
| |
door hem beschadigd: ook die van deszelfs Broeder, Godefrid, Heere van Kuik, die 't met Heere Herman hieldt. Zelfs leedt het Stigt van Utrecht last; 't welk thans onder bewind stondt van Bisschop Andries van Kuik, Broeder of Neef van Heere GodefridGa naar voetnoot(k). Floris bediende zig van de Stad Utrecht, als van eene Wapenplaats, werwaards hy, van eenen uittogt te rug keerende, geduuriglyk de wyk nam. En schoon de Bisschop zeer op hem gebeeten was, stondt hy zo wel by de Burgerye, dat deeze hem den toegang tot de Stad, ten allen tyde, open hieldt. Omtrent deezen tyd, werdt het Slot te Leksmonde, in welk de Utrechtsche Bisschop bezetting hadt, bemagtigd en aan koolen gelegd. Eerlang dwong Graaf Floris den Bisschop, de Stad te ruimen, in welke hy, sedert, zyn gewoon verblyf hieldt. De Heeren van Arendsberg en van Kuik, geenen kans ziende, om Graaf Floris met geweld te overmeesteren, namen hunne toevlugt tot de lift: overvielen hem, onverhoeds, terwyl hy, van weinigen verzeld, op de Jagt uitreedt, en beroofden hem, dien, door 't struikelen zyns Paards, het ontvlugten belet werdt, ongelukkiglyk van 't leevenGa naar voetnoot(l). De plaats, daar dit voorviel, heet Abtstede, gelegen tusschen de Tolsteeg-en Witte Vrouwen-Poort, te Utrecht. Keizer Lotharius kreeg zo dra geene kennis van het ongeval, zynen Neeve Floris overgekomen, of hy deedt | |
[pagina 226]
| |
de Heeren van Arendsberg en van Kuik in den Ryksban, en verklaarde hen van het Regt op hunne Heerlykheden vervallen. Graaf Dirk leende de hand tot het verdryven der twee HeerenGa naar voetnoot(m), die zig, eerst na de dood vanGa naar margenoot+Keizer Lotharius, welke, in 't jaar 1137, voorviel, wederom met hem verzoenden, onder beding, dat zy hunne Landen, voortaan, van hem ter leen zouden houdenGa naar voetnoot(n). Ga naar margenoot+ Koenraad de III. werdt, na de dood van Lotharius, tot de Keizerlyke waardigheid verheeven, tegen den zin der Saxers, en veelligt ook tot merkelyk ongenoegen der Hollanderen. Men leest, dat de Aartsbisschoppen van Keulen en van Trier de hand in deeze verheffing gehad hebbenGa naar voetnoot(o). Bisschop Andries van Utrecht, als behoorende onder den Aartsbisschop van Keulen, heeft 'er dan ook, veelligt, toe medegewerkt, en zal dit de reden geweest zyn, waarom Keizer Koenraad de Utrechtsche Kerk, terstond na zyne verkiezing, in 't bezit herstelde van het Friesch Graafschap Oostergouwe, 't welk, zegt de Giftbrief, dier Kerke onregtvaardiglyk ontnomen was. De Brief is te Keulen op den negenden van Grasmaand desGa naar margenoot+jaars 1138 getekend. Onder de getuigen, die den zelven bevestigd hebben, wordt Henrik, Graaf van Zutfen, genoemdGa naar voetnoot(p). De Keizer bevestigde deeze Gifte, nog eens, in | |
[pagina 227]
| |
't jaar 1145, wanneer hy zig te Utrecht bevondt. In den Giftbrief, die op den agttienden van Wynmaand des gemelden jaars getekend is, wordt niet alleen Oostergouwe, gelyk in den voorigen; maar ook Westergouwe uitdrukkelyk genoemd. Ook stelt de Keizer, op het verkorten deezer Gifte, eene boete van duizend ponden louter gouds, de helft ten behoeve der Keizerlyke Schatkist, en de andere helft ten behoeve der Utrechtsche Kerke te verbeurenGa naar voetnoot(q). |
|