Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVI. Gelegenheid van een Verbond tusschen Floris den II. en Keizer Henrik den V. wegens Walcheren en andere Zeeuwsche Eilanden.Doch toen Henrik de IV., op den zevenden van Oogstmaand des jaars 1106, overleeden, en zyn Zoon, Henrik de V., die, al by 't Leeven zyns Vaders, tegen hem was opgestaan, in zyne plaats verkooren was; scheen deeze verandering Graave Floris aanleiding gegeven te hebben, tot het aangaan van een Verbond met den nieuwen Keizer, van 't welk de Vlaamsche Kronyken alleenlyk met een woord in 't voorbygaan gewag maaken. Henrik de V. scheen, in den aanvang zyner Regeeringe, eenen gantsch anderen voet te willen volgen, dan zyn Vader gedaan hadt. Hy erkende Paschaal den II. voor wettigen Paus, buiten wiens gemeenschap,Ga naar margenoot+zyn Vader gestorven was. Dus maak- | |
[pagina 209]
| |
te hy een einde van de scheuring, die omtrent dertig jaaren geduurd hadt: en schoon hy haast van gedrag veranderde, gaf dit gunstig begin, in 't oog der Hollanderen, waarschynlyk aanleiding, tot het Verbond, van welk wy spreeken. Het betrof Vlaanderen, Walcheren, en de Zeeuwsche Eilanden Bewester-Schelde. De Keizer oordeelde regt te hebben op Vlaanderen, sedert dat Robert de Fries zig van dit Graafschap meester gemaakt, en het Leger, door Henrik den IV., Richilde, wiens Zoon Arnoud hy voor wettigen Graave hieldt, ter hulpe toe geschikt; geslaagen hadt. De dood van Robert de Fries en 't gerugt van den optogt van Robert, zynen Zoon; naar 't Heilig Land, hadt Henrik den IV. ook, al in den jaare 1096, doen besluiten, om een Leger by een te rukken, en zig van 't Land van Aalst, de vier Ambagten, het Gendsch Kasteel en de Zeeuwsche Eilanden Bewester-Schelde, met geweld, meester te maaken. Doch Graaf Robert, schoon op zyn vertrek staande, hadt zig zo wel weeten te versterken, dat het Keizerlyk Leger, geenen kans ziende, om de Grensplaatsen te bemagtigen, zonder iets uit te regten, by hoopen, afgedroopen wasGa naar voetnoot(b). Henrik de V. vondt nu goed, deeze mislukte onderneeming te hervatten. De Hollanders hadden een oud waar of gewaand Regt op de gemelde Zeeuwsche Eilanden: weshalven Graaf Floris zig, zo 't schynt, ligtelyk beweegen liet tot een Verbond, dat kort voor of in het jaar 1108, | |
[pagina 210]
| |
geslooten werdt. De voorwaarden kwamen, zo veel men kan naargaan, hier op uit: ‘dat men, met vereenigde magt, Vlaanderen en Zeeland Bewester-Schelde zou poogen te winnen, waar na Aalst en de vier Ambagten aan den Keizer; het overig gedeelte van Vlaanderen aan Boudewyn den III. Graave van Henegouwen, kleinzoon van Richilde, en de Zeeuwsche Eilanden Bewester-Schelde, aan Graave Floris, zouden gelaaten worden’. Wat 'er, uit hoofde van dit Verbond, door de Hollanders, verrigt zy, vind ik nergens aangetekend. Alleenlyk schynt de Keizer, in 't jaar 1108, eenig Krygsvolk tegen den Vlaamschen Graave te velde gebragt; doch even weinig, als zyn Vader eertyds, uitgeregt te hebben. Op Kersttyd werdt de Vrede tusschen Keizer Henrik den V. en Graave Robert te Mentz getroffenGa naar voetnoot(c); doch volgens de aantekening van eenen Schryver, die, drie jaaren na deezen tyd, gestorven is, van wederzyde, met meer geveinsdheid dan opregte meeningGa naar voetnoot(d). 't Is ondertusschen te vermoeden, dat Graaf Floris, in deeze zogenaamde Vrede, zal begreepen geweest zyn. Waarschynlyk, is hem, by dezelve, Zeeland Bewester-Schelde en 't Land van Waas, door Graave Robert, ter Leen afgestaan; alzo wy, vyftig of zestig jaaren na deezen tyd, zyn' kleinzoon Floris den III., als Leenman des Graafs van Vlaanderen, in 't bezit deezer Landen, zien zullen. |
|