Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
VII. Kettery van Tanchelyn, in Zeeland en elders verspreid.Omtrent dezen tyd of weinige jaaren laater, predikte Tanchelyn, schoon hy een Leek was, te Antwerpen, te Brugge, en ook in 't Bisdom van Utrecht, met naame in ZeelandGa naar voetnoot(e), eene Leer, die, in 't algemeen, voor Kettersch uitgemaakt werdt, en 't voorstaan van welke hem eindelyk het leeven kostte. Men verhaalt van hem, dat hy, in pragtige kleederen, met opgestrikt hair, voor den dag kwam, en doorgaans van eenen hoop van omtrent drieduizend gewapenden verzeld was, die zig niet ontzagen, zulken, die hem tegenstonden, aan te vallen en van 't leeven te berooven. 't Volk hieldt hem in hooge agting, en dronk, zegt men, het water, in welk hy zig gebaad hadt. Men beschuldigt hem van zulk eene vergaande ontugtigheid, dat hy onderneemen durfde, de vrouwen, in de tegenwoordigheid haarer mannen, en de dogters, in 't byzyn haarer moederen, te schendenGa naar voetnoot(f). Meer snoode dingen worden hem te last gelegd, die zo onwaarschynlyk voorkomen, dat zy, of veel te breed uitgemeeten, of veelligt t'eenemaal verdigt zullen zyn, uit haat tegen zyne Leere, welke hier op uitkwam: ‘dat de Kerkendienaars, en de Ampten van Priester en Bisschop zelven geene byzondere agting verdienden, en dat het ontvangen van het Lighaam en bloed des Heeren in 't Avondmaal niemant ter zaligheid vorderlyk was. Wyders beweerde hy, dat men der Geestelykheid gee- | |
[pagina 212]
| |
ne tienden behoefde te geevenGa naar voetnoot(g): al het welke hem zo gehaat maakte by de Kerkelyken, dat hy, eindelyk, onverzeld scheep gegaan zynde, door zekeren Priester, die hem een' zwaaren slag op 't hoofd gaf, van 't leeven beroofd werdtGa naar voetnoot(h). Zyne Leer hadt egter, hier en daar, en vooral te Antwerpen, zo diepe wortelen geschooten, dat Norbert, Insteller van de Orde der Premonstreiten, na verloop van eenige jaaren, werks genoeg vondt, aan het te keer gaan en uitrooijen derzelve. Men heeft nog eenen Brief van Hildolf, Proost der Abtdye van S. Michiel te Antwerpen, in den jaare 1124, gegeven, in welken van Norberts yver, tegen de Ketteryen van Tanchelyn, met lof gewaagd wordtGa naar voetnoot(i). Uit deeze Abtdye van S. Michiel, werden, omtrent deezen tyd, door last van Godebald, Bisschop van Utrecht, eenige Norbertyner Monnikken, naar het Klooster der Regulieren, te Middelburg in Zeeland, overgebragt, na dat de Kloosterlingen, die het tot nu toe bewoond hadden, om hun ongeregeld gedrag, en veelligt ook, om dat zy de Leer van Tanchelyn aanhingen, van daar verdreeven warenGa naar voetnoot(k). |
|