Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
den Bisschop van Utrecht wel haast gelegenheid, om zyne eischen op de Landen des Hollandschen Graafs te vernieuwen. Vooraf vondt hy geraaden, zig met Keizerlyke brieven te sterken, die thans, voor hem, niet moeilyk te bekomen waren. De Keizerinne Weduwe, zig by eenigen verdagt gemaakt hebbende van onbetaamlyke gemeenzaamheid met Henrik, Bisschop van Augsburg, die 't Ryksbestier in handen hadt, werdt, in 't jaar 1062, afgezet van de Regeeringe; die, sedert, door eenige Bisschoppen en andere Grooten, op den naam des Keizers, aanvaard werdt.Ga naar voetnoot(n) Anno, Aartsbisschop van Keulen, boezemvriend van Bisschop Willem van Utrecht, hadt de voornaamste hand in dit werk gehad, en den jongen Keizer, die te Utrecht het Paaschfeest hadt gevierdGa naar voetnoot(o), listiglyk, in zyne magt weeten te krygen. Sedert viel hem een voornaam gedeelte van 't Ryksbestier in handen. En van toen af zag men, naar't getuigenis der oudste Schryveren, hen, die aan't roer zaten, Landen by Landen aan hunne Gunstelingen wegschenken, bedienende zy zig hier toe van 's Vorsten naam, die, door kinderlyke toegeevendheid, alles deedt, wat hem bevolen, alles tekende, wat hem voorgelegd werdtGa naar voetnoot(p). Ga naar margenoot+ In deezen staat der zaaken, verkreeg Bisschop Willem, door tusschenspraak van Anno, Aartsbisschop van Keulen, en van eenige andere Grooten, by twee Giftbrieven, door Henrik den IV., den dertigsten van Gras- | |
[pagina 172]
| |
maand en den tweeden van Bloeimaand des jaars 1064. gedagtekend ‘het gantsche Graafschap, in Westflinge en omtrent den Ryn gelegen, 't welk Graaf Dirk bezeten hadt, benevens de Abtdy van Egmond, daar toe behoorendeGa naar voetnoot(q)’. Hier werden bygevoegd de goederen, die Graaf Dirk de III. en zyne twee Zoonen, Dirk de IV., en Floris de I. der Utrechtsche Kerke, onregtvaardiglyk, dus luidt de Giftbrief, ontweldigd badden: bestaande in ‘vier Wooningen in Krimpen, van den mond van het water Alblas af, tot in de Merwede: van daar tot Menkensdrecht, de helft der gantsche Landstreek, met derzelver Regtsgebied: voorts van Riede, langs de Merwede, tot Slydrecht: als mede langs de Merwede naar Thuredrecht of Dordrecht, en van daar door Duble, Duvelhare, langs de Waal en Merwede, wederom tot in Thuredrecht, met de Kapel, aldaar nieuwlings gebouwd. Wyders, van Thuredrecht, Oostwaards, tot aan Godekins Hofstad, by Werkenemunde: zeven wooningen in Holtreka [veelligt, Houtryk]: zestien Landhoeven en drie wooningen in Valkenburg: benevens eenige Bosschen in Valkenburg, en nogGa naar margenoot*eene andere plaats, tot aan Lithe [misschien Lisse] toe: nog een hoeve in Heemstede, de Kerken in Vlaardinge, in Kerkwerve [in Schouwen], in Voorhout, in Nortgo [Noordwyk of Noordgouwe in Schouwen], in Petten, in Ouddorp, met de Kapellen. Voorts ook het geheele Graaf- | |
[pagina 173]
| |
schapin Holland, met al wat tot de Koninglyke Schatkist behoort: en daarenboven nog het Leengoed, 't welk Graaf Wirich van Bisschop Adelbold plagt te houden: en na hem door Godizo, en vervolgens door Dirk, Zoon van Bavo, bezeten was geweest: welke laatste, door Graave Dirk [den III.], verdreeven was. Dit Leengoed strekte zig van Sigeldrecht tot aan Rinesmuthen, en boven, van de westzyde des Rynstrooms, tot in BodegraveGa naar voetnoot(r)’. Ga naar margenoot+ Wy hebben den inhoud deezer Giftbrieven, die, in veelerlei opzigten, duister zyn, een weinig omstandiger ter neder gesteld; om dat wy 'er te bekwaamer eenige aanmerkingen over zouden konnen maaken. 1. Zy vertoonen ons de oudheid van verscheiden' Plaatsen onzes Lands, die nog in wezen zyn, gelyk Dordrecht, Vlaardingen, Heemstede, Bodegrave en anderen. 2. Ook ontmoet ons, in den laatsten Giftbrief, voor de eerste reize, de naam van Holland, die my, in geen ouder Gedenkschrift, is voorgekomen, en na deezen tyd eerst gemeen geworden is: 't welk de gissing der zulken onwaarschynlyk maakt, die agten, dat deeze naam den Lande van de Deenen gegeven is: alzo men dan vroeger gewag van den zelven moest vinden gemaakt. 3. Wy zien, dat de Landen, die de Hollanders der Utrechtsche Kerke, zo men voorgaf, ontweldigd hadden, meest omtrent Dordrecht, in het eigenlyk Zuidholland, gelegen waren. In Rynland en in Kennemerland, werdt de Utrechtsche Kerk alleenlyk in 't bezit hersteld | |
[pagina 174]
| |
van eenige Kerken, welken de Graaven, zo 't schynt, van zig afhanglyk gemaakt hadden. 4. Eindelyk, blykt, uit deeze Giftbrieven, dat Bisschop Willem zig niet vergenoegd heeft, met de herstelling in 't bezit dier Landen en Kerken, welken onze Graaven der S. Maartens Kerke afhandig hadden gemaakt. Hy wist ook de Graaffchappen, dat is, het Regt tot het Graaflyk bewind te verkrygen; 't welk de Hollandsche Graaven, eerst van wegen de Frankische Vorsten, en naderhand, door eene onafgebroken' opvolging, bezeten hadden. Het Graafschap in Westflinge, dat is, bewesten 't Flie, schynt geen ander geweest te zyn dan het Klooster Graaffchap der Egmondsche Abtdye; 't welk, door Karel den Eenvoudigen, in den jaare 923, aan Dirk den I. was opgedraagen. Het Graafschap in Holland is, vermoedelyk, het Graafschap geweest, welk Graaf Gerolf reeds, en zyne Nakomelingen na hem, omtrent Bodegrave, bezeten hadden: ten ware men 'er, liever, het Graaflyk bewind van 't Land om Dordrecht voor neemen wilde. Doch 't viel Bisschop Willem ligter, op deeze Graafschappen en goederen, door Keizerlyke brieven, regt te verkrygen, dan zig, met der daad, meester van dezelven te maaken. In Holland, was zulk eene merkwaardige verandering voorgevallen, dat zyne oogmerken, voor eerst, geheellyk te leur gesteld werden. |
|