Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
XVII. Invallen der Noormannen.De Zeeschuimeryen der Deenen gingen, verschciden' jaaren agter een, wederom zo sterk in zwang, als immer te vooren. In 't jaarGa naar margenoot+agt honderd een en vyftig, liepen zy Friesland en de Betuwe af, toogen vervolgens naar Gend, alwaar zy den brand staken in het Klooster van S. Bavo. Daar na, te lande doorgedrongen tot aan Rouan en Beauvais, welke laatste Stad ook aan koolen gelegd werdt, werden zy, in 't wederkeeren, onderschept,Ga naar margenoot+en ten deele verslaagenGa naar voetnoot(z). In 't volgend jaar, kwamen zy, met twee honderd twee en vyftig Schepen, in Friesland, om schatting te vorderen. De Vloot stondt onder 't bevel van Sidrok en GodefridGa naar voetnoot(a), welke laatste een Zoon van Heriold was; die, waarschynlyk om wraak te neemen over 't ombrengen zyns Vaders, Lotharius party verlaaten hadt, en naar zyn Vaderland geweeken was. De Deenen, Friesland naar hun genoegen gebrandschat hebbende, voeren de Schelde op, terwyl Lotharius en Karel de beide oevers der Riviere, met een magtig Leger, tot het einde des jaars, bezet hielden. Ondertusschen werdt 'er van weerskanten niets uitgerigt. Karel was niet te beweegen, om de Deenen aan te tasten. Zelfs sloot hy een Verdrag met Godefrid, en, na 't scheiden der twee Legers, werdt den Deenen een ruim veld gelaaten, om, tot in Lentemaand des volgenden jaars,Ga naar margenoot+het Ryk van Lotharius alomme te ontrustenGa naar voetnoot(b). Karels Landen bleeven ondertusschen niet | |
[pagina 67]
| |
verschoond. Verscheiden' hoopen van Deensche plonderaars deeden geduurige invallen in dezelvenGa naar voetnoot(c). Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+ Horik, Koning der Deenen, sedert, met zyns Broeders zoon, Gudurn, overhoop geraakt's zynde, ontstonden, uit deeze tweedragt, zulke zwaare inwendige beroerten in 't Deensche RykGa naar voetnoot(d), dat Roruk en Godefrid, die zig nog hier te Lande ophielden, hoop kreegen, om aan 't bezit van 't Ryk te geraaken. Zy keerden dan naar hun Vaderland, en Lotharius, die blyde was, dat hy zig van hunGa naar margenoot+ontslaagen zag, gaf het bewind over gantsch Friesland, zo ver het, door de Noormannen, bestierd geweest was, aan zynen tweeden Zoon, LothariusGa naar voetnoot(e); die dus, nog by 't leeven zyns Vaders, gebied over een groot gedeelte deezer Landen verkreeg. |
|