Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVIII. Ryksverdeeling na de dood van Keizer Lotharius.Keizer Lotharius overleedt nog op den agt en twintigsten van Herfstmaand des zelfden jaarsGa naar voetnoot(f), drie Zoonen nalaatende: van welken Lodewyk, de oudste, Italie en de waardigheid van Keizer verkreeg. Karel, de jongste, bekwam het oud Koningryk van Bourgondie, over den Berg Jura gelegen, zynde een gedeelte van Zwitzerland en het Land van Geneve, en Lotharius, de middelste, geraakte in 't bezit van het noordelykst gedeelte van 's Vaders Ryk: 't welk sedert, in 't gemeen, Lotharingen genoemd werdt. Hier onder was zo veel van de tegenwoordige Nederlan- | |
[pagina 68]
| |
den begreepen, als bewesten den Ryn gelegen is. Ga naar margenoot+ Roruk en Godefrid, hun oogmerk niet hebbende konnen bereiken, keerden, voor 't einde des jaars agt honderd vyf en vyftig, met hunne byeen gebragte magt wederom herwaards. Zy sloegen zig op nieuws te Duurstede neder; en Lotharius de II. zag zig genoodzaakt, om hun een goed gedeelte van Friesland af te staanGa naar voetnoot(g). Ga naar margenoot+ Eenige nieuwe veranderingen in 't Deensche Ryk, alwaar nu Horik de II, een jong Vorst, den Troon beklommen hadt, gaven Roruk eerlang aanleiding, tot het smeeden van eenen aanslag, om, in zyn Vaderland, deel aan de Regeering te bekomen. Hy rustte hier, met verlof van zynen Heere, KoningGa naar margenoot+Lotharius den II, eene Vloot uit, met welke hy, naar de Deensche grenzen, zeilde. Zyne aankomst bragt zo veel te weeg, dat de jonge Horik hem het Land tusschen de Eider en de Oostzee gelegen afstondtGa naar voetnoot(h). Doch eer dit Verdrag nog getroffen was, zo 't schynt, waren de Deenen wederom herwaards gekomen, en hadden zig van Duurstede, de Betuwe en eenige omgelegen' Plaatsen meester gemaaktGa naar voetnoot(i). Onze laatere Kronyken voegen 'er by, dat zy, onder anderen, ook Utrecht bemagtigd hebbenGa naar voetnoot(k), na dat zy de Stad eerst, en toen 't Slot, eenen tyd lang, belegerd gehouden hadden. Hunge- | |
[pagina 69]
| |
rus, die thans Bisschop van Utrecht was, ontvloodt, ter naauwer nood, de handen der Deenen, en keerde zig tot Koning Lotharius,Ga naar margenoot+die hem en zynen Kanonniken, in 't volgend jaar, het Klooster Odilenberg, by Roermonde, tot hun verblyf afstondtGa naar voetnoot(l). De Giftbrief hier van is nog voor handen, en in denzelven wordt uitdrukkelyk getuigd: ‘dat de S. Maartens Kerk van Utrecht, omtrent deezen tyd, door de Barbaaren, byna geheel verwoest was; en dat de Kanonniken ten deele gedood, ten deele alomme verstrooid warenGa naar voetnoot(m)’. Bisschop Hungerus woonde, sedertGa naar voetnoot(4), eene Kerkvergadering te Aken by, in welke hy, nevens anderen, hielp stemmen, tot de Egtscheiding van LothariusGa naar voetnoot(n), die zyne Gemaalin Thietberg verstiet, om zyne byzit, Valdrade, te trouwen. De Deenen hielden, ondertusschen, aan met hunne ver woestingen; jaar op jaar, dezelfdeGa naar margenoot+Landen afloopende. In 't jaar agt honderd negen en vyftig, vielen zy in de Landen omtrent de Schelde, waarschynlyk ZeelandGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 70]
| |
Ook werdt toen de Betuwe wederom plat gebrandGa naar voetnoot(o). Roruk schynt zig, ten deezen tyde, in zyn nieuw gebied aan de Eider, opgehouden te hebben, en buiten staat geweest te zyn, om zyne Graafschappen, hier te Lande, te beschermen. Sommigen houden hem verdagt, dat hy zelf zyne Landsluiden herwaards gelokt zou hebben. Doch voor dit vermoeden schynt te minder grond, om dat hem, gelyk wy bovenGa naar voetnoot(p) zagen, reeds in voorige tyden, deeze kladde, naar veeler gevoelen ten onregte, aangewreeven werdt. |
|