Mijn eerste stap
(2020)–Karel de Waele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Den Heere B.N.D.M. en Mejuffer S.B.,
| |
[pagina 70]
| |
Wie schetst het zoet genot naar eigen recht en waarde,
't Geen 's jonglings hart geniet wanneere hij zich op aarde
Een toekomst vol van zegen droomt –
Een toekomst, mild door heil en gunsten overstroomd?
En is dit niet wanneer een vrouwlijke Engel
Geluk en leed en smart getrouwig met ons deelt?
Die onze rampen door haer liefdelonken heelt?
Ons waar geluk met vuurge kussen streelt?
Die heel haar leven met het ons vermengel'?
Dit heil, Nicasius, dit heil smaekt gij op heden,
Nu gij in zoete vreugd die baan zijt ingetreden –
Die zoo volzaalge baan – zoo lang door u vermeden,
Tot dat gij eens op uwe kniën neêr –
Gezonken vurig smeektet tot den Heer:
‘O Heer, volmaak 't geluk mijns levens,
Gij gaaft mij eer en rijkdom tevens,
Maar toch
Bij dit ontbreekt mij nog,
Schoon ik in goud en weelde baadde,
Een lieve gade.’
Die bede werd door God verhoord
En Sofia, een Engel, zacht en teeder,
Viel aan uw kloppend harte neder
En sprak er 't zielsbetoovrend woord.
Des tempels deure werd ontsloten
En ‘'t jawoord’ haren mond ontvloten, –
Waarin de reinste liefde gloort,
Viel neder in uw hart. – Gebeden klommen
En 't huwlijksheil was aangeglommen.
| |
[pagina 71]
| |
IIHeil, Nicasius! die Sophie,
De uitverkoorne, thands als bruid
Door den Heer u toegewezen,
Tegen 't jagend harte sluit.
Neen, geen ijdel praalgenuchte
Deed uw hart van wellust slaan.
Opgeruimd en rein van geeste
Stapt gij in de huwlijksbaan;
Zucht naar goud was niet uw streven;
Liefde alleen beheerschte uw hart, –
Liefde, reinste gift des Scheppers
Die des werelds rampen tart!
Schoone dag, voor u gerezen,
Blinkt in vollen luister voort;
Dat geen bitse leed u kwelle
U in uwe dagen stoort.
Mocht gij met uw deugdzame engel
– 't Evenbeeld der reine deugd –
Uwe levensdagen slijten
Ongestoord, in rust en vreugd.
Zege, zegeGa naar voetnoot+, zijge neder
Uit des Heeren woon gedaald,
Over U, o zaalgen manne,
Zóo door 't aardsch geluk omstraald.
| |
[pagina 72]
| |
IIIHeil, Sophia! die op heden –
Eeuwig heugelijke stond –
In de heilge tempelwanden
Zwoert het eeuwig trouwverbond.
Tusschen U en Hem gesloten;
Vast verbond en eeuwge trouw,
't Welk geen stervling kan verbreken,
Wat de nijd ook listen bouw'!
Zegen, zegen, zijge neder
Uit des Heeren hand gedaald,
Over U, o zaalge vrouwe,
Zóo door 't aardsch geluk omstraald.
|
|