Mijn eerste stap(2020)–Karel de Waele– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Bij den vroegen dood van den Heer Soetens, Een troostzang voor zijne kinderen. 'k Wil thans mijn lier tot rouwzang snaren; Ik voel mijn boezem hard geplet; Wat hoor ik? o! wat droeve maren Bazuint de Faam op 't rouwtrompet! O neen, ik houd geen tranen binnen, De man dien wij allen mogten minnen Is dood! wat klinkt dit woord toch wreed; Maar, ach! de Hemel heeft gesproken, Zijn levensbloeme toegeloken, Trots grievend wee en snerpend leed. Zie rond….zie daar die droeve kindren Staroogend op des vaders spond; Geen troost kan hunne smart vermindren, Niets stelpt die bloedge zielewond! Zie hen, daar in een plechtge stilte, Geknield voor vaders marmerkilte. De borsten droog en mat geschreid, En smeekend vurig den Algoede Dat Hij zijn strenge rechterroede Niet plettrend op hun vader smijt. [pagina 55] [p. 55] Neen, kindren, neen!.... uw goede vader Geniet in hooger sfeer zijn loon; Uw' moeder kwam hem juichend nader En voerde hem voor Godes troon; Ja, zij – de brave en goede engel, Te vroeg ontrukt van heuren stengel, Omhelsde haren lievling zacht, Versmolt hem in haar vuurge kussen En sprak en stamerde ondertusschen: ‘Gy hebt uw zending trouw volbracht.’ O! denkt wat vreugd zij heeft genoten Bij 't openen der Hemelpoort, Hoe zij aan 't harte hield gesloten, In 't zaligste genot versmoord, Den lievling die, in levenstijde, Haar een getrouwe liefde wijdde, Zijn lot versmeltend in haar lot; En, die zij nu, na 's levens stormen, Aanschouwen mogt in geestesvormen In 't eeuwigdurend huis van God! Neen, treurt niet meer al zijt gij weezen, Maar wendt uw' blikken stout tot Hem, Die, op zijn wolkentroon gerezen, Verstoot – verdrukt geen weezenstem. Als Job, den goeden grijzen vrome, Al zijne schatten was ontnomen En neêrgestort in 't wreedste lot, Toen stak hij, zonder zucht of karmen, Tot zijnen Heer de dankende armen, En sprak: ‘Gezegend, o mijn God!’ [pagina 56] [p. 56] En spreekt ook zoo, al grieft u 't harte, 't Is immers toch de wil van God. Wat baat u eindelooze smarte? Brengt dit verzachting aan uw lot? – Neen!... wilt die zware ramp vergeten, Het hart niet nutloos stuk gereten – Het grievend wee allengs gedempt; En denkt dat bij het wreed verscheijen, Uws vaders plaats ter Hemelreijen, Reeds langen tijde was bestemd. Mei 1863. Vorige Volgende