Mijn eerste stap(2020)–Karel de Waele– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Madeliefje. Madeliefje, teeder bloempje, O! wat zijt gij lief en schoon! Hoe welriekend zijn uw geuren En hoe prachtig uwe kroon, Wen gij, in de lentedagen, Door de werking der natuur, Op uw stengel staet te bloeijen Bij het koestrend zonnevuur? Praalt ge wel met gouden glansen Lijk de Lelie of de Tulp? Neen, eenvoudig, zedig, lieflijk, (Als een maagd uit 's werkmans stulp,) Staat ge nederig te bloeijen Wijl ge een zoeten geur verspreidt: Zijt gij dan het zinnebeeld niet Van de schoone nedrigheid? [pagina 46] [p. 46] Wen, gerukt van uwen stengel, Door een teedre maagdenhand, Gij in ruiker zijt vereenigd Ter versiering van den wand; Of, voor 't beeld der heilge Maget, Tot een kransje zijt bereid: Zijt ge dan het zinnebeeld niet Van de schoone zuiverheid? Wen gij, – bloeijend in de velden, In het golvend malsche gras, Aan de welige oeverzoomen Van de beek of stillen plas, Wordt geplukt door 's jonglingshanden Die u aan zijn liefje biedt: Zijt gij dan den zinnebeelde Van de trouwe liefde niet? En, wen 't meisje, u aanvaardend, Hem een teedre kusje schenkt En Hij, uit haar maagdenlonkjes 't Zaligste genoegen drenkt; Zeg mij teeder Madeliefje, Geurig lieflijk bloemekijn, Moet gij ook den zinnebeelde Niet der teedre liefde zijn? Vorige Volgende