Mijn eerste stap(2020)–Karel de Waele– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Lentelied. De winter verdwenen, De Lente verschenen, Wat zalige vreugd! De bloempjes ontsluiten, De takjes ontspruiten, In maagdlijke jeugd. Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! De dauwdrop die perelt Al kussend de wereld, Aurora daalt neêr En doet hare stralen, Verkwikkender pralen Op kruidjes zoo teêr. Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! [pagina 43] [p. 43] De vogelen zingen, De lammeren springen Al hupplend dooreen; Geen stem hoort men klagen, Van lijden of plagen, Van smart of geween. Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! Al wat hier op aard is, Al wat hier iets waard is, – 't Onredelijk dier, Verheft zijne zangen Met juublend verlangen Met dankend getier. Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! 't Viooltje, het wiegelt En buigt zich en spiegelt Zijn koon in den vliet; Terwijl het zijn lachjes, Zoo teeder en zachtjes, Den wandelaar biedt. Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! De tuinman ter heide, De veeknaap ter weide, De boer op het land, Verheffen met vreugde Een lofzang in deugde Bij bloemen en plant'. Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! [pagina 44] [p. 44] En zou dan de zanger, Van liederen zwanger Niet stemmen een lied, Als heel de nature In gloeijenden vure Den lofzang gebiedt? Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! O ja, ik wil zingen, Een loflied ontwringen Met vreugd aan mijn lier; Ik tokkel de snaren, O bloeitijd der jaren, Voor u met plezier! Lente, hoe schoon Praalt uwe kroon! Vorige Volgende