Mijn eerste stap(2020)–Karel de Waele– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Het Weesje. Ik zwerve langs de straten, Geen mensch ziet mij nog aan; 'k Ben wees en gansch verlaten En zwerve langs de straten; 'k Tref nergens bijstand aan. En eens, had ik een' moeder, – Een vader mij zoo lief, Een zusterkijn, een broeder, Nu ben ik zonder moeder; Ik had ze toch zoo lief! Ik ben alléen op aarde! Een weeske gansch alléen! Ach! dat mijn zieltje vaarde, Ginds verre boven aarde, Daar ware ik niet alléen. Dàar, vonde ik mijnen vader, Dàar in des Heeren woon, Met zusterkijn te gader, Ja, Moeder, Broeder, Vader Zijn al in Godes woon! [pagina 35] [p. 35] Daar vonde ik waar genoegen En zoete hemelvreugd; En hier, met al mijn zwoegen, Heb ik rust noch genoegen, En smaak noch heil noch vreugd. O! mogte ik ginds reeds zweven, Ginds waar de sterr'kens zijn; Daar zou ik vrolijk leven, Op blanke wiekjes zweven, En vrij van 't aardsche zijn. Vorige Volgende