Mijn eerste stap
(2020)–Karel de Waele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Bij de onthulling van het Borstbeeld van Philip Verheijen
| |
[pagina 12]
| |
Hij trad de kunstbaan in, op 't voetspoor der Vesalen,
Dra zag m'een parel meer aan Belgie's kunstkroon pralen,
Zijn vaste geest drong stout in 't diepste der Natuur….
Wat wil ik, jonge bard, Verheijen's luister malen?
Daarvoor bezit mijn geest noch kracht, noch dichtervuur.
Verheijen, roemrijk kind der schoone Waassche streken!
Hier in dit needrig dorpje, aan zijne zilvren beken,
Ontvouwde zich voor U het eerst der menschen smart;
Gij moest een toevlucht zijn, en – heeft het niet gebleken –
Had er ooit sterveling een eedler grootscher hart?
Doorgrondde er iemand meer de menschelijke harten –
Het heimwee, zielepijn en duizend andre smarten?
Betrad een spreker ooit wel Leuven's preêkgestoelt'
Die 't dwaze bijgeloof zoo vuriglijk dierf tarten –
Die 's menschen grievend leed zoo treffend had gevoeld?
Want neen, hij was geen zoon, geen kind der hupsche weelde;
Wen hij nog aan de borst van zijne moeder speelde
Was reeds zijn lot bestemd, voorwaar een harde taak!
Maar God, die Philips met een edel hart bedeelde,
Bespaarde 't jeugdig kind tot veel verheev'ner zaak.
Is 't waarheid? Wie kan 't grootsche feit gelooven?
Verheijen is Primus ter hoogeschool van Loven!
De Faam bazuint zijn roem door gansch het vaste land;
Hij streeft zijn makkers al in wetenschap te boven
En heft zich door de kunst tot d'eersten adelstand.
Wat zeg ik, adelstand? Hij was veel meer dan edel,
Niet door geboorte, maar omgaf hem niet den schedel
Met groenend lauwerloof, hem, needrig boerenzoon?
De Menestreel des tijds bespeelde zijne vedel
En zong Verheijen's lof in Nederduitsche schoon
| |
[pagina 13]
| |
Treed hooger op, Philips! veel hooger nog verheven!
Hij wil in 't hooger perk nog ver en verder streven,
Tot dat hij eindelijk als Rektor is benoemd.
Gewis de schoonste roem in 's menschen vluchtig leven;
Gewis de schoonste tuil die er op aarde bloemt.
Roemt Griekenland met recht op Hippocrates gaven,
Blijft Frankerijk den roem des grooten MerijGa naar voetnoot+ staven,
Roemt 't nijvrig Engeland op Bijron's dichterkroon,
En Zwitserland op Tell, de held der dappre braven
Mijn Vaderland roemt fier op zijnen Waasschen zoon!
Treedt, Vaderlanders, eens het kerkhof op van Loven,
Zoekt naar Verheijen's graf. Kunt gij het wel gelooven?
Geen marmer toont het U! Daar ergens onder 't gras –
Hoewel dit niets kan van zijn eedlen glans verdooven, –
Daar rust de groote man! daar rust zijn duurbare asch!
Juicht, Belgen, juicht! Hij is vergetelheid ontklommen,
Hij pronkt op zijnen troon, ver boven vorstendommen
In 't needrig dorpje waar hem 't daglicht eerst begloord',
En zweeft zijn reine ziel, in 's hemels zaalge drommen,
Zijn naam, zijn faam, zijn roem leeft door alle eeuwen voort!
Oogstmaand 1862. |
|